Een onvoldoende voor de democratie?
De recentelijk verschenen Democratic Audit van Nederland schetst een vrij somber beeld van de toestand van het Nederlandse staatsbestel. Dat bestel is te veel op vertegenwoordiging gericht en te weinig op 'afrekenen', zo menen de leiders van het onderzoek dat aan de Audit ten grondslag lag, de hoogleraren Rudy Andeweg en Jacques Thomassen.
Onmiskenbaar kleven er bezwaren aan de wijze waarop in Nederland kiezers invloed kunnen uitoefenen op met name de samenstelling van het kabinet. Kabinetten komen tot stand na een vaak moeizame formatie en de uitkomst kan door sommigen (velen?) als verrassend worden ervaren. In 2003 hadden niet velen voorzien dat D66 zou gaan regeren met CDA en VVD. D66 sloot voor de verkiezingen zo'n combinatie uit. In 2007 kwam min of meer uit nood samenwerking tussen PvdA en ChristenUnie tot stand. In beide jaren was er een (getalsmatige) noodzaak om tot een meerderheidskabinet te komen.
De uitkomst van de jongste verkiezingen was achteraf beschouwd minder verrassend. Samenwerking met de PVV leek voor geen enkele partij direct verkieslijk, maar noch VVD, noch CDA sloten die 'partij' uit als mogelijke coalitiepartner. Voor zowel CDA als VVD was samenwerking met de PvdA weinig reëel en dat gold eveneens voor 'middenvarianten' met bijvoorbeeld GroenLinks en D66. Al vóór de verkiezingen van vorig jaar was het nauwelijks voorstelbaar dat er opnieuw een regeringscombinatie zou komen waarvan CDA en PvdA de dominante 'dragers' zouden zijn. De nieuwe zetelverdeling bevestigde alleen die onmogelijkheid. En dus bleef VVD, CDA en PVV als enige optie over.
Formaties mogen dan soms moeizaam zijn geweest, echt verrassend was het resultaat zelden of nooit. Meestal was de uitkomst zelfs voorspelbaar: in 1982 toen CDA en VVD aan de kabinetten-Lubbers begonnen, in 1989 toen het CDA de VVD inruilde voor de PvdA en in 1994 toen het CDA buiten het kabinet bleef. Ook de vervanging van Paars door het kabinet-Balkenende (CDA, VVD, LPF) was geheel in lijn met de uitkomst van de verkiezingen. Werden in 1994 CDA en PvdA 'afgerekend' op hun in veler ogen stroperige kabinet, dat was evenzeer zo in 1994 toen de kiezers 'nee' zeiden tegen voortzetting van de liberaal-sociaaldemocratische samenwerking. Hoezo worden kabinetten bij ons niet 'afgerekend'?
Nu zijn er diverse landen waarvan het kiesstelsel min of meer dwingt tot blokvorming of die van oudsher twee dominante partijen kennen. In Griekenland regeert altijd de socialistische Pasok of de conservatief-liberale Néa Dimokratia, in Spanje altijd de sociaaldemocratische PSOE of de conservatieve Partido Popular. In Zweden, Denemarken, Italië, maar bijvoorbeeld ook Litouwen is de keuze als regel tussen een progressief of conservatief blok.
Dat de verkiezingsuitslag daar niettemin onduidelijk of onzeker kan zijn, bewijst de uitkomst van de verkiezingen in onder meer Spanje (de PSOE regeert alleen dankzij steun van regionale partijen) en Zweden (beide blokken zijn nagenoeg even sterk). Het gold in 2010 nog in sterkere mate voor de Britse verkiezingsuitslag. Die kon weliswaar als 'afrekening' worden gezien voor de Labour-regering, maar wees evenmin op een duidelijk alternatief.
Blokvorming wordt bevorderd door evenredige vertegenwoordiging te combineren met een districtenstelsel. Dat is de vorm die het merendeel van de EU-lidstaten kent (alleen het Verenigd Koninkrijk kent een absoluut meerderheidsstelsel). Aantal, omvang en indeling van districten is overigens een heikel en omstreden punt. Bij ons leidt zo'n stelsel (nu) zeker tot het verdwijnen van SGP en Partij voor de Dieren en mogelijk ook van de ChristenUnie. Naast een voor de hand liggende combinatie van GroenLinks en PvdA is hechtere samenwerking waarschijnlijk van die partijen met bijvoorbeeld de SP. Aan de andere kant van het spectrum zou het CDA gedwongen kunnen worden tot een keuze voor samenwerking met de VVD. De blokken worden dan wel erg heterogeen. De Franse Parti Socialiste kent overigens een negental substromingen, uiteenlopend van uiterst links tot zeer gematigd.
Als blokken als losse samenwerkingsverbanden bestaan, blijft het mogelijk dat partijen na de verkiezingen alsnog gaan samenwerken met partijen uit het 'andere' blok. Het is ook denkbaar dat vaker minderheidskabinetten gaan regeren. Of dat de stabiliteit en het vertrouwen zal doen stijgen, is twijfelachtig. Dat het politiek beeld daarmee voor de kiezers duidelijker wordt, is eveneens onwaarschijnlijk.
Ieder kiesstelsel heeft voor- en nadelen. Dat een systeem dat blokvorming bevordert en daarmee dwingt tot een duidelijke keuze vóór of tegen het aftredende kabinet beter is, is zeer de vraag. De opkomstcijfers bij de Britse verkiezingen (in 2001 59,4 procent, in 2005 61,4 en in 2010 65,1) wijzen daar niet op.