Een vergeten staatsman
Mark Rutte is de eerste liberale premier sinds 1918, maar goed beschouwd is hij sinds 1879 de eerste liberale politicus die deze functie bekleedt. Zijn 'directe' voorgangers, Cort van der Linden (1913-1918), De Meester (1905-1908), Pierson (1897-1901), Röell (1894-1897) en Van Tienhoven (1891-1894) waren feitelijk politieke buitenstaanders. Cort van der Linden en Pierson kwamen uit de wetenschap, De Meester was Indisch bestuurder en Van Tienhoven burgemeester. Alleen Röell ging vanuit de Tweede Kamer over naar het kabinet, maar deze telg van een Utrechts regentengeslacht was weliswaar een gezagvol Kamerlid, maar speelde als vertegenwoordiger van de gematigde liberale vleugel geen uitgesproken leidende rol.
De laatste volbloed liberale politicus die vóór Mark Rutte de leiding van het kabinet had, was Jan Kappeyne van de Coppello. Hij kan in veel opzichten worden beschouwd als dé opvolger van Thorbecke. Na het overlijden van die grote liberale staatsman in 1872 kozen de liberale Tweede Kamer Kappeyne (overigens net als Mark Rutte vrijgezel) in 1876 tot hun 'leader'.
Nu was de positie van Kappeyne van de Coppello niet geheel onomstreden. Hij behoorde tot de moderne, vooruitstrevende richting van de liberalen. Veel liberalen waren midden negentiende eeuw behoudender dan hij. Zij wezen een actievere rol van de overheid, met name in het economisch leven af. Bovendien was fractievorming een nieuw fenomeen. Dat Kappeyne niettemin 'leader' werd, kwam omdat werd gehoopt dat daarmee een einde zou komen aan de liberale onmacht om te regeren. Sinds 1874 was het conservatieve kabinet-Heemskerk aan het bewind.
Kappeyne van de Coppello liet zich als 'leader' bijstaan door een Commissie van Advies, die enigszins was te beschouwen als een liberaal 'schaduwkabinet'. Zodoende leek het Britse politieke bestel te worden gekopieerd. De Commissie van Advies bestond uit defensiespecialist J.K.H. de Roo van Alderwerelt, koloniaal specialist I.D. Fransen van de Putte, justitiewoordvoerder H.J. Smidt en twee uitgesproken politici, J.P.R. Tak van Poortvliet en Sam van Houten.
In 1877 wist de liberale Kamermeerderheid onder leiding van Kappeyne bij het debat over het Adres van Antwoord op de troonrede het kabinet-Heemskerk ten val te brengen. Met 44 tegen 28 stemmen werd een amendement op het Adres aangenomen, waarmee de onderwijspolitiek van het kabinet werd afgekeurd.
Kappeyne van de Coppello werd formateur. Tot zijn teleurstelling bleef Fransen van de Putte buiten het kabinet en voor Koloniën moest Kappeyne terugvallen op de 67-jarige P.Ph. van Bosse. De eigenzinnige en individualistische Van Houten werd evenmin minister. Voor 'Financiën' koos Kappeyne de secretaris van De Nederlandsche Bank, J.G. Gleichman, meer een exponent van de behoudende Amsterdamse handelssector dan een vooruitstrevende liberaal.
Smidt, De Roo en Tak van Poortvliet werden wel minister. Laatstgenoemde werd dat op het nieuwe ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid. In 1877 creëerden de liberalen nog nieuwe ministeries! Door de afsplitsing van de economische sector van Binnenlandse Zaken kon Kappeyne, die dat ministerie ging beheren, zich toeleggen op de onderwijswetgeving. In 1878 bracht hij een nieuwe, door de confessionelen fel bestreden, Lager-onderwijswet tot stand. Daarmee werd de positie van openbare scholen versterkt en die van bijzondere scholen verzwakt. Dat was overigens de opmaat tot confessionele partijvorming, uitmondend in oprichting van de ARP in 1879.
Tegenslag voor Kappeyne was dat De Roo van Alderwerelt spoedig ernstig ziek werd (en begin 1879 overleed). Verwerping van de ontwerp-Kanalenwet (over onder andere aanleg van een kanaal tussen Amsterdam en de Rijn) deed Tak van Poortvliet besluiten zijn ontslag aan te bieden. In de boezem van het kabinet ontstonden bovendien geschillen, die voortekenen waren voor een scheiding der geesten bij de liberalen. Gleichman en O. van Rees (die in 1879 de overleden Van Bosse was opgevolgd) kwamen tegenover de andere ministers te staan bij de vraag of tot Grondwetsherziening moest worden overgegaan om kiesrechtuitbreiding mogelijk te maken. De verdeeldheid leidde uiteindelijk tot de val van het kabinet.
Bij dit alles was de rol van 'premier' Kappeyne van de Coppello belangrijk. Kappeyne stond bekend als intellectueel en briljant debater, maar ook als een enigszins slordige, studentikoze politicus. Hij leek de politiek niet altijd helemaal serieus te nemen. Zijn onvermogen om compromissen te sluiten, droeg sterk bij aan de ondergang van zijn kabinet.
Het mislukte kabinet werd gevolgd door een splitsing bij de liberalen. In de Tweede Kamer bleven bovendien nog enige jaren 'Kappeynianen' aanwezig onder leiding van Tak van Poortvliet. Kappeyne zelf zag pogingen om terug te keren als Kamerlid mislukken. In 1888 werd hij op 65-jarige leeftijd nog wel senator. Hij was toen echter geen schim meer van de vroegere politieke voorman en feitelijk 'een vergeten staatsman'.