Tweedelingen
De recente verkiezingen in Zweden leidden tot een parlement waarin geen van de twee grote blokken een meerderheid behaalde. In het Verenigd Koninkrijk was eerder dit jaar voor het eerst sinds lang sprake van een 'hung parliament', een 'onbesliste uitslag. Kabinetsformatie in België en Nederland is en blijft traditioneel moeilijk. En in Duitsland kalven de centrumpartijen steeds meer af, waarbij de komst van een nieuwe rechtse partij vooral een bedreiging is voor de CDU.
Los daarvan is steeds meer sprake van tweedelingen. Soms, zoals in Griekenland en Spanje, was dat traditioneel al zo, maar het verschijnsel lijkt sterker te worden. Daar waar twee grote blokken tegenover elkaar staan en een (nieuwe) derde partij sterk opkomt, wordt regeringsvorming per definitie moeilijker. De komst van de extreemrechtse Zweden Democraten is daarvan een goed voorbeeld.
Daaruit zijn twee conclusies te trekken. Ten eerste: welk kiesstelsel een land ook heeft, er is geen zekerheid voor het tot stand komen van een duidelijke parlementaire meerderheid. Ten tweede: polarisatie biedt kansen aan kleine en soms extreme partijen om grote invloed uit te oefenen.
Allereerst de rol van het kiesstelsel. Het is de vraag in hoeverre de uitkomst in het Verenigd Koninkrijk een incident was, maar het is opmerkelijk dat de twee partijen die de Britse politiek domineren, Conservatieven en Labour, niet in staat waren een duidelijke meerderheid te behalen. Het kiesstelsel waarbij een gewone meerderheid in een district volstaat om een zetel te behalen, bevordert sterk de positie van de grootste partijen. Niet alleen de groei van de Liberaal-Democraten, maar ook de opkomst van de Schotse Nationalisten, van de populistische UKIP (Independence Party) en extreemrechts British National Party tastten echter de positie van de twee grote partijen aan.
In veel andere EU-landen is er een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, in combinatie met districten waar enkele tot tientallen afgevaardigden worden gekozen. Dat leidt er automatisch toe dat de kiesdrempel veel hoger is (hoe kleiner het aantal gekozen afgevaardigden, hoe hoger de drempel). Ook zo'n stelsel bevoordeelt de grotere partijen. In onder meer Zweden vormen partijen daarom blokken. Ter linkerzijde staan de sociaaldemocraten, een linkse op de SP lijkende partij en de Groenen; rechts staan conservatief-liberaal, gematigd liberalen en christendemocraten.
Ook in Denemarken is sprake van twee grote blokken, al treden partijen daar bij de verkiezingen wel zelfstandig op. Sinds 2001 regeert daar een minderheidscoalitie van liberalen en conservatieven (christendemocraten), met steun van de op de PVV gelijkende Deense Volkspartij. Links staan sociaaldemocraten, de op D66 lijkende Links-Radicalen, een SP-achtige partij en 'Rood-Groen'.
In Spanje wisten in 2008 de sociaaldemocraten de verkiezingen te winnen, maar noch in dat jaar noch vier jaar eerder wisten zij een absolute meerderheid te behalen. Om te kunnen regeren zijn zij afhankelijk van de steun van enkele regionale partijen.
Tot een duidelijke uitslag kwam het wel in Frankrijk en Italië. Frankrijk, het enige EU-land met een presidentieel stelsel, kent feitelijk twee grote blokken en de presidentsverkiezingen monden dan ook (meestal) uit in een strijd tussen kandidaten van rechts en links. Het linkse, overwegend sociaaldemocratische blok is echter sterk verdeeldheid. Er is sprake van minstens vier stromingen, die geregeld strijd voeren. Het Italiaanse kiesstelsel bevoordeelt sinds 2005 de winnaar, doordat die extra zetels krijgt toebedeeld. Het gewijzigde kiesstelsel dwong partijen om voor de verkiezingen blokken te vormen, waardoor zowel ter linker- als rechterzijde nogal heterogene combinaties zijn ontstaan.
De politieke systemen in België en Nederland hebben hun eigen specifieke kenmerken. In België compliceert de scheiding van Nederlands- en Franstalige gebieden het politieke systeem. In Nederland is sprake van een steeds meer versplinterd politiek landschap. Partijen trekken slechts zeer beperkt samen op. Bij de verkiezingen van juni deden feitelijk alleen PvdA en GroenLinks dat, maar dan alleen in de vorm van een lijstverbinding (als de partijen zich echt zouden verbinden, zouden zij samen met 40 zetels veruit de grootste combinatie zijn geweest).
Als partijen willen voorkomen dat extreme partijen een onevenredige invloed krijgen, dan kunnen zij het beste trachten een strikte tweedeling te voorkomen. Dat maakt het voor de kiezers lastiger, maar het is beter dat partijen uit de twee (gematigde) blokken samen een regering vormen, dan dat polarisatie onevenredige macht van een vaak kleinere (extreme) partij in de hand werkt.