Antirevolutionaire dissidenten: Van Groen tot Klink
De Antirevolutionaire Partij was in 1879 de eerste landelijk georganiseerde politieke partij. De stroming waaruit die partij voortkwam, was ouder. Zij vond haar oorsprong in een protestantse beweging in de eerste helft van de negentiende eeuw die zich keerde tegen de volkssoevereiniteit. Haar streven was terugkeer van 'Gods Woord' in de staatkunde en belichaming van dat streven was Guillaume Groen van Prinsterer. Hoewel hij medestanders had, gold hij toch als een politieke eenling. Hij zag zichzelf ook meer als evangeliebelijder dan als politicus. De antirevolutionaire richting moest in zijn ogen met één mond spreken, maar dat moest dan wel die van hem zijn.
Toen in 1857 zijn geestverwant Van der Brugghen een Lager-onderwijswet tot stand bracht, die niet de door Groen gewenste naar godsdiensten gesplitste openbare lagere scholen bracht, verliet Groen uit onvrede de Tweede Kamer (hij zou daarin overigens later terugkeren). De antirevolutionaire 'voorman' dus als dissident. Hij was trendsetter.
Groens opvolger Abraham Kuyper smeedde de antirevolutionairen zowel in het parlement als in het land tot een hechte partijorganisatie. De fractiediscipline die dat oplegde aan Kamerleden was in 1894 reden voor een eerste breuk in de ARP. Onder leiding van de (gereformeerde) jonkheer De Savornin Lohman splitste de Kamerfractie zich. Daarmee werd de basis gelegd voor de - overigens overwegend Hervormde - Christelijk-Historische Unie.
De ARP-fractie zou tijdens haar bestaan geregeld met dissidenten te maken krijgen, zowel ter linker- als rechterzijde. Onder het kabinet-Kuyper (1901-1905) weigerde de AR-afgevaardigde voor Den Helder, A.P. Staalman, zich aan te sluiten bij de fractie uit onvrede over het sociale beleid van het christelijke kabinet. In het Interbellum was de Gereformeerde Bonder Hugo Visscher - door Kuyper ooit aangeduid als 'de Man met de Geuzenkop' - vaak in oppositie tegen de samenwerking met de katholieken. Geregeld week hij af van de fractielijn en uiteindelijk kwam het tot een breuk tussen hem en de ARP.
De Friese hoogleraar Pieter Sjoerds Gerbrandy baarde in 1939 opzien door tegen de wens van zijn partij toe te treden tot het kabinet-De Geer II; het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Na de oorlog zou hij in de ARP-Tweede Kamerfractie voortdurend een opposant zijn, die zich onder meer keerde tegen de Europese samenwerking.
Ook kabinetsformaties waren in de ARP geregeld aanleiding voor spanningen. In 1959 keerden enkele Kamerleden en prominenten (onder wie Prof. De Gaay Fortman) zich als 'verontrusten' tegen het in hun ogen te weinig sociale karakter van het kabinet-De Quay. In 1967 was de vorming van het kabinet-De Jong aanleiding voor enkele jonge leden (onder wie Louw de Graaf en Bas de Gaay Fortman) om zich als 'spijtstemmers' te manifesteren. Enkelen van hen traden later toe tot de PPR.
Bij de vorming van het kabinet-Den Uyl in 1973 waren het de ARP'ers Jaap Boersma en W.F. de Gaay Fortman die - tegen de zin van partijleider Barend Biesheuvel en de fractie - een doorbraak forceerden in de formatie. Zij beantwoordden de vraag van formateur Burger of zij bereid waren toe te treden tot het progressieve kabinet positief.
Bij de formatie van het kabinet-Van Agt/Wiegel wezen in de CDA-fractie met name enkele ARP'ers (onder wie fractievoorzitter Wim Aantjes) het ontwerp-regeerakkoord af. Zij zouden nadien als 'loyalisten' door het leven gaan, omdat zij wel de totstandkoming van het kabinet gedoogden. Daarna zouden zij geregeld oppositie voeren tegen het kabinetsbeleid (zonder het overigens ooit tot een breuk te laten komen). In 1982/1983 keerde ARP'er Jan Nico Scholten zich tegen het beleid van het kabinet-Lubbers I. Samen met Stef Dijkman werd hij daarop uit de CDA-fractie gezet. De tegenstanders van plaatsing van kruisraketten in de CDA-fractie in de jaren tachtig waren vrijwel allen van AR-huize. In recente jaren nam de uit ARP-kring afkomstige Rendert Algra enkele keren andere standpunten in dan zijn fractie.
Voeg dat bij afsplitsingen van GPV (1948), RPF (1975) en EVP (1981) en er ontstaat een beeld van geregelde oppositie in eigen kring. In die zin past de stap van Ab Klink (en Jan Schinkelshoek) in een lange traditie. Een principiële opstelling en vasthouden aan eigen opvattingen lijkt in AR-kring (en bij gereformeerden) dan ook vaker voor te komen dan bij andere stromingen. Of dat negatief moet worden beoordeeld, is voor discussie vatbaar. Als historische verdediging kan gelden dat zo'n principiële houding tijdens de bezetting de ARP wel tot de voornaamste verzetspartij maakte.