De onmachtige media
Wie goed geïnformeerd wil worden over wat er gaande is in de maatschappij heeft talrijke mogelijkheden. Niet alleen zijn er de traditionele media, zoals dag- en weekbladen, televisie (inclusief teletekst) en radio, maar ook via internet is enorm veel informatie beschikbaar. Toch lijkt goede informatie steeds minder mensen te bereiken en lijkt ook de pluriformiteit van de media eerder af dan toe te nemen.
Deels komt dat door versnippering, met name van het omroepbestel. Was in het verleden het achtuurjournaal het uitgelezen kanaal om kennis te nemen van wat er die dag was gebeurd, tegenwoordig is er sprake van een vrijwel constante stroom aan nieuws over talrijke kanalen. Een groot deel van de kijkers naar commerciële zenders zal mogelijk niet of nauwelijks 'journaals' zien.
Dagbladen hebben het aantal abonnees sterk zien teruglopen en kunnen steeds minder fungeren als nieuwsbrengers. De traditionele dagbladen, en meer in het bijzonder de 'kwaliteitskranten' hebben ook nog eens te maken gekregen met het verschijnsel gratis dagbladen, zoals Metro en Spits.
De toegenomen concurrentie op de nieuwsmarkt heeft er mede voor gezorgd dat nieuws in een steeds populairder vorm wordt gebracht. Bij het NOS-Journaal uit zich dat bijvoorbeeld in geregelde straatinterviews, waarbij Jan en alleman zonder enige kennis van zaken meningen mag spuien. Wat de gemiddelde kijker daar aan heeft, is een raadsel. Bij BBC, VRT, ARD of welke buitenlandse nieuwszender zie je dat dan ook nooit.
In veel praatprogramma's is het gewoonte dat meerdere personen met een uiteenlopende achtergrond mogen meepraten over de actualiteit. Dat komt - om het zacht te zeggen - de inhoudelijke kwaliteit van de discussies niet altijd ten goede. Amusement en informatie zijn steeds sterker verweven. Daar is nog angst bijgekomen het verwijt te krijgen 'links' of 'elitair' te zijn.
NRC Handelsblad bood afgelopen week ruimte aan Jort Kelder om een volstrekt onrealistisch en van elk historisch besef gespeend pleidooi te houden voor een zakenkabinet, in combinatie met herinvoering van het in 1918 afgeschafte capaciteiten- en censuskiesrecht en invoering van (maandelijkse?) referenda. Op z'n best is het boeiende lectuur, maar wat moeten we ermee en wat hebben we er aan?
Bij dat alles missen 'de' media - er zijn gelukkig uitzonderingen - wel vrijwel alle wetgeving die in het parlement tot stand komt. De 'voetbalwet' (die inmiddels overigens een veel bredere werking heeft dan alleen bestrijding van hooliganisme) kreeg nog wel enige aandacht. Dat was echter niet het geval met recent aangenomen wetsvoorstellen over procedurele verbeteringen in de Vreemdelingenwet, over aanpassingen en aanscherpingen in de nationaliteitenwetgeving of over wijziging van de regels rond tbs. Laatstgenoemde voorstel was mede het resultaat van het parlementaire onderzoek naar het tbs-stelsel onder leiding van de VVD'er Arno Visser in 2006.
Over 'gewone' parlementaire debatten wordt nog nauwelijks gepubliceerd. In de beeldvorming is het Parlement vooral een 'bedrijf' waar politici elkaar vliegen afvangen, waar onbenullige debatten worden gehouden en waar voortdurend sprake is van ruzie (en politici zijn dan ook nog eens 'woedend'). Dat verschil van opvattingen nu juist de essentie is van het politieke bedrijf lijkt velen inmiddels te ontgaan. En als er geen 'ruzie' is, dan is het saai of is het debat 'doodgeslagen'.
Het is daarom niet zo gek dat nogal wat burgers tegenwoordig denken: wat doen die lui in Den Haag eigenlijk? Het is evenmin vreemd dat gemakkelijk het beeld kan worden geschapen dat er steeds meer rotzooi en onvrede is (rellen en incidenten worden in de media sterk uitvergroot en op tv veelvuldig vertoond) en dat er daaraan nooit iets wordt gedaan door politici.
Gezien de grote concurrentie, de moeilijke financiële positie van de serieuze media en de angst voor kijkers en kijkcijfers is de tendens tot popularisering bij de media wel verklaarbaar. Vraag is echter of kijkers en - meer nog de samenleving als geheel - daar uiteindelijk bij winnen.