Alliantievorming

18 juni 2010, column J.Th.J. van den Berg

Het is niet voor het eerst dat grote traditionele partijen bij verkiezingen ernstige vormen van verzwakking vertonen en zich zorgen maken over hun toekomst. Aan het einde van de jaren zestig maakten zich nieuwe partijen meester van een opvallend groot aantal zetels in de Tweede Kamer, uiteraard ten koste van de gevestigde machten aldaar. De Boerenpartij van Hendrik Koekkoek kwam in 1967 met zeven zetels de Kamer binnen en opende de concurrentie op rechts; op datzelfde moment betrad D66 de Kamer met zeven zetels als concurrent op links. Zowel de KVP als de PvdA leden zware verliezen.

Reden om bij zichzelf te rade te gaan. Dat leidde onder meer tot het sterke streven naar grotere eenheden in de politiek en dus naar allianties, eventueel uitlopend op fusie van partijen.

Het verlangen naar een progressieve volkspartij sneuvelde als een bloesem in de knop gebroken. De PvdA, D66 en de van de KVP afgescheiden PPR (1968) zagen nog wel kans tot een productieve alliantie met een gezamenlijk 'regeringsprogramma' in 1972. Een jaar later liepen de fusieplannen vast op sociaaldemocratische onwil; ook de PPR zag er niet zoveel meer in. De kiezer zou daarop reageren door in 1977 massaal de PvdA en haar leidsman Joop den Uyl te steunen, ten koste van alle kleine partijen van links. De PvdA, die in 1970 nog te klein en te zwak was om zichzelf aan de haren omhoog te trekken, was daartoe in 1977 wel in staat. De kleine linkse partijen gingen op weg naar de fusie in GroenLinks (1990).

De christelijke partijen begonnen, onder aanvoering van de KVP, een lange mars naar samenwerking en fusie. Hun moeizame weg werd met succes bekroond. In 1977 traden zij op met één kandidatenlijst voor het parlement en in 1980 volgde de definitieve fusie, die door de kiezer werd gehonoreerd. In 1982 en 1986 kreeg het CDA 54 zetels. Dat waren er nog altijd heel wat minder dan ooit de christelijke partijen samen. Het waren er echter wel voldoende om een centrale machtspositie te behouden.

Zo'n vijfenveertig jaar later zijn er weer ernstige verschijnselen van fragmentatie zichtbaar. Aan de rechterzijde heeft het CDA zwaar aan Wilders' PVV verloren en de VVD heeft veel potentiële winst dankzij de PVV gemist. Veel samen te werken, laat staan fuseren, is er op het oog aan die kant niet. Het zal al moeilijk genoeg zijn om van dit drietal een enigszins stabiele coalitie te maken. Het CDA zou hooguit het gesprek kunnen beginnen met de ChristenUnie, niet eens zozeer gericht op fusie als wel op vaste samenwerking. In diverse gemeenten houden CDA en CU redelijk consequent elkaars hand vast, hetgeen voor beide profijtelijk blijkt.

Ook aan de linkerzijde hoort men weinig of niets over samenwerking en alliantievorming zoals aan het begin van de jaren zeventig, tenzij af en toe als retorische tournure in de verkiezingscampagne. Wat wonderlijk is, gelet op de aanzienlijke fragmentatie aan die kant van het politieke spectrum. Daar opereren nu vijf partijen: PvdA (30 zetels), D66 en GroenLinks (10 zetels), de SP (15 zetels) en de Partij voor de Dieren (2). Uit onderzoek tijdens de campagne bleek tot het laatst toe de onzekerheid van kiezers op links, die niet wisten wat te doen. Zij werden heen en weer geslingerd tussen hun eerste voorkeur en een 'strategische keuze'. Maar, waar had die strategie toe moeten leiden?

Het misverstand in de leiding van de PvdA was en bleef dat zij, als het erop aankwam, de andere partijen van links wel weer zou 'leeg vreten'. Die illusie werd gevoed, toen de komst van Job Cohen aanstonds leidde tot flinke winst in de opiniepeilingen. Er werd echter slecht opgelet: bij Cohens entree ging het weliswaar naar ongeveer dertig zetels. Vervolgens bleef het daarbij, al vóór de campagne op gang was gekomen. Dat maakte de principiële zwakte van de partij nog eens goed zichtbaar. Niettemin bleef men hardnekkig geloven in het 'leegvreet' verhaal. Dat kwam er niet van: de PvdA bleef zelfs kleiner dan de VVD.

Als de PvdA dit jaar met succes de machtsvraag had willen poneren, dan had zij een alliantie moeten vormen met minimaal D66 en Groen Links en vervolgens hadden die drie de SP kunnen uitnodigen tot meedoen. Niets van dat alles: het bleef bij 'zo progressief mogelijk', wat een ander woord was voor 'blijf van me af'.

De magere resultaten van de PvdA en D66, samen met de beperkte nederlaag van de SP en de toch ook niet echt glorieuze zege van GroenLinks zou bij de progressieve partijen over de hele linie moeten leiden tot beantwoording van de vraag of een vorm van vaste samenwerking de gezamenlijke kracht niet zeer ten goede zou komen. De Partij van de Arbeid hoeft daarvoor alleen maar afscheid te nemen van haar zelfoverschatting. In dat opzicht waart nog steeds de geest van Wouter Bos door de burelen van de PvdA. Daar zou subiet een einde moeten komen.



Andere recente columns