Nieuwe polarisatie (2)
Op de avond van de raadsverkiezingen stond de toenmalige politieke leider van de PvdA, Wouter Bos, nogal eigenaardig te juichen over de uitslag. Hij bleek zich meer te oriënteren op een nationale peiling dan op de raadsverkiezingen zelf. Nu leek het alsof die partij aan de winnende hand was. Lokaal werd zij echter geconfronteerd met een van de zwaarste nederlagen in de geschiedenis van de lokale sociaaldemocratie.
Nu in de meeste gemeenten de samenstelling vaststaat van de colleges van B&W blijkt eigenlijk nog meer dan op 3 maart, hoe desastreus de gemeenteraadsverkiezingen hebben uitgepakt voor de sociaaldemocratie, die toch vanouds geldt als de dominante politieke kracht in de gemeenten, vooral in de steden.
In vorige gevallen waarin de PvdA lokaal verlies leed, was het effect op het aantal te bezetten wethoudersposten beperkt. Partijen als het CDA en de VVD waren niet geneigd de PvdA van haar wethouderszetels te beroven. Die dachten een verkiezing verder en rekenden op sociaaldemocratisch herstel, dat dikwijls ook kwam. Lokaal is er bij traditionele partijen voorts het besef dat oppositie veel minder vruchtbaar is dan in de parlementaire politiek.
Zo ging het in dit jaar niet. De PvdA is in aantallen wethouders zo ongeveer gehalveerd. Er is nu wel 'meedogenloos' de consequentie getrokken uit het verlies onder de kiezers. Op zichzelf is dat natuurlijk niet ondemocratisch. Geen reden dus om te zeuren.
Toch is er wel iets meer aan de hand. Om te beginnen zijn het vooral de lokale partijen geweest die de PvdA met harde hand ofwel buiten de deur hebben gezet of enige toontjes lager hebben laten zingen. Ook D66 is in dit opzicht actief geweest, veel meer dan het vroeger ooit zou hebben gedaan. Decennia lang bestond er ook lokaal tussen PvdA en D66 immers verwantschap. Die is duidelijk verdwenen: in Leiden, waar D66 de grootste werd, werd de PvdA er helemaal uitgekieperd; in Haarlem en Delft mocht zij nog één zetel houden.
Zo verloor de PvdA vooral haar plek in steden waar zij vanouds sterk is, zoals in Arnhem, Amersfoort, Dordrecht, Breda, Leiderdorp en zelfs, voor het eerst sinds 1946, in Pekela. Dit, naast Leiden en Delft.
Het lot van de Partij van de Arbeid illustreert, zo te zien, mijn observatie in de column van week 10 over een nieuwe polarisatie in de gemeentelijke politiek tussen enerzijds partijen met een sterk urbaan karakter, gericht op planmatig bestuur en sterk technocratisch van karakter, tegenover de partijen die opkomen voor behoud van het bestaande, meestal lichtelijk introvert en bang voor 'megalomane' ingreep in de stad.
Voor de technocratie staat de PvdA meer dan welke andere partij ook symbool; het lokale 'arcadië' is het meest te vinden in de lokale partijen. Geen wonder dus dat vooral daar waar lokale partijen nu sterk zijn geworden de PvdA het bij uitstek moest ontgelden. Te vrezen valt dat daar nog iets bij komt: de sterke neiging van de PvdA tot paternalisme en buitengewoon slechte communicatie met de stedelijke burgerij.
Is het niet kenmerkend dat de 'wraak' op de PvdA nu ten tweeden male komt na jaren waarin deze hoog te paard zat in raden en colleges op basis van daverende verkiezingszeges? Zoals op het succes van 1986 de dreun van 1990 volgde; zo sloeg de kiezer in 2010 terug na het succes van 2006. De PvdA kan op een of andere wijze niet meer goed omgaan met haar dominante positie, noch jegens bondgenoten noch jegens de kiezer. Dat zou haar ernstig te denken moeten geven.
In Rotterdam is dit alvast niet gelukt. Daar heeft de PvdA de prachtkans om actief de nieuwe polarisatie te bestrijden door een college te vormen met Leefbaar Rotterdam op pijnlijke wijze laten schieten: uit paternalisme, uit rancune, uit domheid? Wie zal het zeggen? De sociaaldemocraten moeten overigens over een tijdje niet zeuren als Leefbaar zijn woede over nóg vier jaar oppositie gaat koelen op burgemeester Aboutaleb, het meest zichtbare lid van de PvdA in Rotterdam.