Democratisch groot onderhoud
Nu twintig ambtelijke werkgroepen bezig zijn geweest bezuinigingen te vinden op de Rijksuitgaven die een vermindering daarvan met twintig procent mogelijk moeten maken, staat ook het hele openbare bestuur ter discussie, zoal niet bij de ambtelijke onderzoekers dan wel bij een aantal politieke partijen en belangenorganisaties.
Zo zijn voorstellen te zien tot opheffing van de Eerste Kamer en vermindering van het aantal leden van de Tweede Kamer, alsmede van het aantal ministers en ministeries. Voorts wordt gedacht aan opheffing van provincies en waterschappen, aantallen wethouders en raadsleden, afschaffing van gemeenschappelijke regelingen en herindeling van de gemeenten. Ten slotte wordt gepleit voor radicale decentralisatie. Allemaal bedoeld om uitgaven te verminderen, omdat daar efficiencywinst van wordt verwacht. Of zoiets.
Als wordt gevraagd naar argumenten, blijft het stil. Er wordt hooguit iets gemompeld over 'bestuurlijke dichtheid', centrale overregulering en de altijd weer opdoemende dooddoener 'politiek en overheid moeten bereid zijn ook in eigen vlees te snijden'. Dat het bestaan en de omvang van instituties hun eigen redenen hebben, los van zuinigheid en efficiency, dat lijkt van geen belang. Sterker nog: dat democratie helemaal niets met efficiency uitstaande heeft en uit dat oogpunt onmiddellijk als zodanig zou dienen te worden afgeschaft, is een besef dat iedereen die erover nadenkt al van de econoom Joseph Schumpeter had kunnen leren.
Met dit genre voorstellen heeft mijn medecolumnist Bert van den Braak in het dagblad Trouw (30 maart jl.) al effectief de kachel aangemaakt. In 2008 (column week 21) heb ik al eens voor dit soort modieuze dwaasheden gewaarschuwd. Het probleem met dit genre voorstellen is, dat zij enerzijds het product zijn van onhistorische en technocratische misverstanden, en dat is dan nog in het beste geval.
Een typisch Nederlands fenomeen is bovendien dat politiek, overheid en ambtenarij allemaal over één kam worden geschoren, alsof het allemaal eigenlijk hetzelfde is. Niet ongevaarlijk, want bezuiniging op democratie betekent eigenlijk dat men die democratie een soort luxe vindt, die gemakkelijk kan worden ingekrompen.
Het is dezelfde foute redenering die er ook toe heeft geleid, dat voor inkomens in het publieke domein de beloning van de minister-president tot maatstaf is gekozen: de zogenoemde Balkenende-norm. Als het gaat om zowel honorering als om beoordeling op nut en noodzaak, moeten in een democratie politieke ambtsdragers en ambtenaren zorgvuldig van elkaar gescheiden worden gehouden. Het inkomen van de politicus moet bescheiden blijven, bescheidener dan dat van de ambtenaar die nu eenmaal participeert op de arbeidsmarkt. De politicus verlaat de arbeidsmarkt nu juist om het ambt te gaan uitoefenen.
Diezelfde scheiding brengt met zich mee dat het voortbestaan van instituties en de aantallen leden waarmee men die bevolkt zorgvuldig gescheiden dienen te blijven van de wijze waarop wordt bezuinigd op de bureaucratie. Bij politiek en bureaucratie behoort het te gaan om inhoudelijke argumenten, maar wel van elkaar zeer verschillende argumenten.
Er is veel meer te zeggen voor het voorstel van oud-minister en oud-burgemeester Bram Peper, die onlangs (3 april) in Trouw een pleidooi hield voor groot onderhoud van de democratie, waarvoor overigens de ideeën en voorstellen uit voorraad leverbaar zijn, maar die in samenhang moeten worden gebracht. Peper pleit voor een Staatscommissie die het voorbereidende werk verricht. Dat zou kunnen, mits deze commissie niet net zo in het geniep gaat werken als de huidige grondwetscommissie, waarvan sedert de oprichting nooit meer iemand heeft vernomen. Groot onderhoud van de democratie kan alleen tot noodzakelijke vernieuwingen leiden, als de bevolking daar op tal van manieren van meet af aan en inde volle openbaarheid bij wordt betrokken.
Groot onderhoud is onmiskenbaar nodig, als het gaat om modernisering van de relatie tussen kiezer en gekozene en doorbreking van onze regentenrepubliek; als het gaat om de relatie tussen regering en parlement; als het gaat om de onderlinge relaties in het binnenlands bestuur en de taakverdeling tussen centrale overheid en lagere overheden.
Niet van het geringste belang is ten slotte de integratie van de Europese Unie en haar werkzaamheden in onze Grondwet en in onze parlementaire democratie als geheel. Over veel daarvan is en wordt goed nagedacht en gelukkig niet alleen in efficiencytermen, maar het komt erop aan daarmee aan de slag te gaan. Dat zou een laat eerbetoon zijn aan de onlangs gestorven Hans van Mierlo.