Onderzoek of enquête?

6 februari 2009, column Bert van den Braak

Rampen, ongelukken, affaires, conflicten, oorlog(en), militaire operaties: het waren allemaal zaken waar van overheidswege onderzoeken naar werden ingesteld. Lang niet altijd waren dat parlementaire onderzoeken, soms werd het onderzoek door externen verricht. Het is vaak niet van tevoren te bepalen welke onderzoeksvorm de beste is.

Van belang is uiteraard wel dat er voldoende waarborgen zijn voor goede en betrouwbare waarheidsvinding. Bij parlementaire onderzoeken geldt als handicap dat het parlement bij veel zaken ook zelf 'speler' is en dus meestal ook het eigen functioneren moet onderzoeken. Verder is het een misvatting te denken dat een parlementaire enquête alles boven water kan krijgen. Er bestaat immers een verschoningsrecht waarop bewindslieden en ambtenaren (en medewerkers van inlichtingendiensten) zich kunnen beroepen.

Het parlementaire enquêterecht speelt bij onderzoek van affaires feitelijk pas sinds de RSV-enquête van begin jaren tachtig een belangrijke rol. Voordien was er wel het meerjarige parlementaire onderzoek naar het regeringsbeleid in de jaren 1940-1945, maar dat was vooral een 'inhaalslag' voor de jaren dat er geen parlement was geweest. Met het oog op die enquête werd, in 1947, geregeld dat ex-bewindslieden ter verhoor kunnen worden geroepen.

Ook in 1918, nog tijdens de Eerste Wereldoorlog, was er overigens al een voorstel tot parlementaire enquête gedaan. Drie liberale Kamerleden wilden toen een onderzoek naar onrechtmatige bevoordeling bij de levensmiddelenvoorziening. Vanwege de voedselschaarste tijdens de oorlog was er een complexe crisisorganisatie ontstaan waar de nodige misstanden waren opgetreden. Uiteindelijk werd het onderzoek opgedragen aan een staatscommissie (de crisis-enquêtecommissie) onder voorzitterschap van Kamerlid R. van Veen.

In de naoorlogse periode tot de RSV-enquête zijn nog enkele voorstellen gedaan voor het houden van enquêtes. Na de watersnoodramp van 1953 wilde de CPN'er Henk Gortzak een enquête naar de toestand van de dijken vóór de ramp. Andere fracties verdachten Gortzak van politieke bijbedoelingen en wezen een onderzoek af. Zo bleef de vraag of bestuurlijke nalatigheid een rol had gespeeld bij de omvang van de ramp in nevelen gehuld.

Toen er eind 1968 berichten kwamen over wandaden van Nederlandse militairen tijdens de politionele acties in Indonesië deed PvdA-fractieleider Den Uyl tevergeefs het voorstel om daarnaar een parlementaire enquête in te stellen. Het kabinet-De Jong volstond met het uitbrengen van een nota (de excessen-nota) over het militaire optreden. Basis daarvoor waren onder meer onderzoeken die al in de jaren vijftig waren gedaan en aanvullend archiefonderzoek.

Onderzoek waarbij derden werden ingeschakeld was lange tijd een normale zaak. In 1966 stelde het kabinet-Cals bijvoorbeeld een externe commissie in onder leiding van de hoogleraar Enschede om de bestuurs- en gezagscrisis in Amsterdam te onderzoeken. En toen er in 1976 berichten opdoken over 'een hoge Nederlandse regeringsfunctionaris' die betrokken zou zijn geweest bij omkooppraktijken, werd een commissie van drie wijze mannen ingesteld.

De parlementaire enquête naar de paspoortaffaire werd bovendien voorafgegaan door een onderzoek door de Algemene Rekenkamer, de IRT-enquête door de commissie-Wierenga, en de Srebrenica-enquête door het NIOD-onderzoek. Na diverse externe onderzoeken onderzocht voorts een parlementaire werkgroep de ramp met het Hercules-toestel bij Eindhoven. Een extern onderzoek hoeft dus niet het laatste woord te zijn.

Wil dat zeggen dat externe onderzoeken altijd gevolgd werden door parlementair onderzoek? Geenszins. Na de vuurwerkramp in Enschede deed de commissie-Oosting onderzoek en daarmee werd volstaan. Nog recenter was er een alom geprezen onderzoek door de (externe) onderzoeksraad voor veiligheid onder leiding van prof.mr. Pieter van Vollenhoven naar de brand in het cellencomplex bij Schiphol. Dat het parlement in die concrete gevallen buitenspel stond, is niet gebleken. De Kamer stond hoogstens 'in de wacht'.

De Tweede Kamer wees in 2004 en 2005 in meerderheid voorstellen af om te overwegen of onderzoek naar het Irak-dossier nodig was. De voorstellers lieten de keuze parlementair of extern toen overigens nog open. Behalve CDA, waren ook SGP, ChristenUnie, LPF en VVD - inclusief Geert Wilders - toen tegen. Het is uiteraard denkbaar dat hetzij nieuwe parlementaire verhoudingen, hetzij de uitkomst van een extern onderzoek alsnog tot een eigen parlementair onderzoek leidt. Vraag voor de Kamer is na elk onderzoek uiteraard altijd: hebben wij nu de informatie gekregen die wij verlangen.



Andere recente columns