De macht van de EU
Diegenen die in de Europese Unie graag een federale staat in wording zien, zullen er de afgelopen weken niet gelukkiger op zijn geworden. Hoewel de Europese Commissie wel werd betrokken in de aanpak van de mondiale financiële crisis speelde zij geen hoofdrol. Derhalve was er ook nauwelijks plaats voor het Europese Parlement.
De crisis werd, onder Franse leiding, eerst aangepakt door wat wel de G4 heten: de politieke leiders van Duitsland, Groot-Brittannië en, mirabile dictu, Italië. De oplossing werd bedacht door de Britse premier, Gordon Brown, en op de hem intussen vertrouwde wijze geïncasseerd en uitgevent door president Sarkozy, dit half jaar voorzitter van de Europese Raad. Vervolgens werd de Europese Raad in zijn geheel bijeengehaald om het besluit van de vier te beoordelen en bevestigen. Vast staat dat, met enig horten en stoten, de Unie goed gecoördineerd heeft opgetreden. Intussen is, mede daardoor, zelfs de Amerikaanse president ervan overtuigd dat mondiale coördinatie noodzakelijk is om de crisis in het bank- en financieringsbedrijf onder controle te krijgen.
De supranationale Europese instituties, zoals Commissie en Parlement, hebben in de aanpak van deze crisis niet centraal gestaan. Is het daarom echter ook een minder Europese aanpak geworden? Met andere woorden, mag een Europese interventie alleen zo heten, als zij door de supranationale organen is bedacht, geleid en uitgevoerd?
Om te beginnen, sinds het Verdrag van Maastricht (1992) is de Europese Raad van staatshoofden en regeringsleiders integrerend onderdeel van het stelsel van Europese besluitvormingsorganen. Het toezicht op het bankwezen en het bankbeleid is nog steeds in nationale hand en dus lag ingrijpen door de Commissie (zelfs door de Europese Centrale Bank) niet in de rede. Het is daarom temeer te waarderen dat de Europese Unie niettemin een effectief kader van besluitvorming is gebleken, dankzij adequaat functioneren van de Europese Raad, in het bijzonder van het Franse voorzitterschap. Belangrijker nog, hoewel geen 'euroland', participeerde het Verenigd Koninkrijk mee in de frontlinie, al bleef het hameren op mondiale coördinatie, het liefst via het Internationale Monetaire Fonds (IMF).
De bestrijding van de crisis in Georgië, afgelopen zomer, en nu weer de interventie in de financiële crisis hebben aangetoond dat de Europese Unie wel degelijk effectief functioneert, maar niet steeds met behulp van zijn supranationale organen. In een aantal omstandigheden gaat het beter met behulp van coördinatie, dus met de Europese Raad. Dat gaat nog steeds op, zelfs nu de Unie zeven en twintig leden telt in plaats van de zes waarmee zij in 1951 is begonnen.
Tot zover het goede nieuws. Het slechte nieuws is dat die coördinatie werkt en serieus wordt genomen dankzij het toevallige Franse voorzitterschap, dat overigens grote alertheid heeft getoond. Om effectief te zijn is een voorzitter nodig uit een van de grote lidstaten, anders werkt het niet. Minstens zo belangrijk is dat die voorzitter voldoende tijd krijgt om crises adequaat aan te pakken. Dat is vaak meer dan het halve jaar waarover een voorzitter van de EU nu beschikt. Twee weken geleden werd dat op deze plek al opgemerkt aan de hand van het Georgische vraagstuk. De financiële crisis en zijn aanpak wijzen in dezelfde richting.
Dan is het jammer dat wij nog niet beschikken over bepalingen als die in het Europese Constitutionele Verdrag of in het Verdrag van Lissabon, onlangs door de Ieren afgewezen. Daarin immers werd gekozen voor een semipermanent voorzitterschap van de Europese Raad, een soort Europese president dus.
Er is alle reden om het gezag van de Europese Commissie en het Europese Parlement hoog te houden. Beide bieden daar voldoende reden voor. Tegelijk is het voor de Europese Unie van vitaal belang, zo is de laatste maanden gedemonstreerd, dat de intergouvernementele coördinatie door het voorzitterschap en door de Europese Raad adequaat wordt georganiseerd en gewaarborgd.
Het voorzitterschap speelt daarin, met dank aan Nicolas Sarkozy, een cruciale rol. Ook als wij er niet in slagen het Verdrag van Lissabon realiteit te doen worden, zal voor dit voorzitterschap een oplossing moeten worden gevonden. Wij kunnen ons geen Sloveense voorzitters meer veroorloven; Nederlandse voorzitters evenmin, trouwens.