Juridisch breiwerkje

1 augustus 2008, column J.Th.J. van den Berg

De meeste grondwetsteksten in de westerse wereld - in elk geval de oudere - zijn niet geschreven door vakjuristen. Tot ver in de negentiende eeuw bestond er trouwens nauwelijks een echte staatsrechtbeoefening of -traditie. In afwijking van wat velen denken was Thorbecke, de belangrijkste auteur van de grondwetsherziening van 1848, geen jurist maar politiek filosoof.

Een grondwet is in de kern helemaal geen juridisch document zoals de gewone wet dat meestal wel is. Zij is een letterkundige tekst, een neerslag van een politieke denkwereld. Daardoor is zij in staat gebleken tot de verbeelding te spreken en haar vormende werk - zeker: ook rechtsvormende werk - te verrichten. Negentiende-eeuwse staatsrechtgeleerden waren dan ook vooral beoefenaren van de staatswetenschap: minstens zozeer politicoloog en filosoof (soms ook "staathuishoudkundige") als jurist.

In de Verenigde Staten is dat zo gebleven. In Nederland is de studie van de Grondwet het exclusieve werk van (beperkter georiënteerde) juristen geworden. In de VS vindt de belangrijkste constitutionele discussie plaats in het Supreme Court, met alle spin-off van dien in de wetenschap en in de media. In ons land vindt de meest intensieve discussie plaats in een ambtelijke afdeling van vakjuristen bij het ministerie van BZK, waarvan de spin-off zich beperkt tot een paar hobbyisten in Tweede en Eerste Kamer. Het is - ietwat oneerbiedig uitgedrukt - alsof men de bijbel in handen geeft van een paar door de generale synode aangewezen godgeleerden.

De misverstanden kunnen dan niet uitblijven. Daar is de beweging (niet alleen in ons land) die de Grondwet wil "vertalen" in gewone omgangstaal, zoals onlangs is gebeurd. Het heeft wel iets: een poging doen mensen te helpen begrijpen wat de Grondwet beoogt door haar in gewone mensentaal opnieuw te formuleren. Zolang het maar niet de authentieke tekst wordt. Al is het wel schrikken als men het resultaat ziet: een combinatie van tuttigheid en ongehoorde slordigheid in formulering. Het is het verschil tussen de bijbel in moderne omgangstaal en de bewoordingen van de Statenvertaling: er gaat veel betekenis verloren en alle kracht is eruit verdwenen. Je ziet en hoort als het ware een fietsband leeglopen.

Toch zou het de verkeerde reactie zijn om deze herformulering alleen te bestrijden door te wijzen op het juridische karakter van de Grondwet en de consequenties voor de rechtszekerheid van het gebruik van omgangstaal. Die reactie is te vinden in Tjeenk Willinks inleiding op het Jaarverslag 2007 van de Raad van State. Die kritiek is natuurlijk juist, maar zij is tegelijk te beperkt. Zij legitimeert immers de verwording van onze Grondwet tot het rustige bezit van juristen en daarmee, vooral sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw, tot een juridisch breiwerkje waar evenmin kracht uit spreekt. Niet alleen een "common language movement" kan de fietsband leeg laten lopen, ook een te veel door ambtenaren gedomineerde formuleringspraktijk.

Als wij dus, zoals het kabinet graag wil, een breed debat beginnen over onze Grondwet en de mogelijke herziening daarvan, gaat het niet alleen over de juridische betekenis van een aantal woorden. Het gaat evenzeer om behoud en zelfs herstel van de rituele kracht van de Grondwetstekst en om een formulering die het document bevrijdt uit zijn ambtelijk-juridische wurggreep.

Dit vergt verbreding van de discussie over de Grondwet tot ver voorbij ambtenaren en politieke liefhebbers. Een of meer burgerfora zouden daar, begeleid door juristen, letterkundigen en filosofen, heilzaam werk kunnen verrichten. Ten slotte is er waarschijnlijk ook een Staatscommissie bij nodig, die consensus kan organiseren waar regering en parlement zich vervolgens niet meer met hun klassieke dédain van af kunnen maken. Dat is, als ik het goed zie, wat de Nationale Conventie voor ogen heeft gestaan en wat eerder al, in 2005, is voorgesteld door de huidige Amsterdamse wethouder en staatsrechtgeleerde, Lodewijk Asscher, destijds lid van een commissie van de Partij van de Arbeid.

Dit is de derde uit een serie van vier columns over de Nederlandse Grondwet



Andere recente columns