Bindt de Grondwet ons?
Er zijn tijden geweest waarin de Grondwet in Nederland (en elders) werd gezien als een document met een sterk vormende en bindende betekenis. Tegelijk was zij ook omstreden en misschien juist daardoor stond zij voortdurend ter discussie, in en buiten het parlement. Voor en na 1848 werd de Grondwet door liberalen niet ten onrechte gezien als een tekst die allerlei krachten tot ontwikkeling bracht.
Zij hervormde immers niet alleen de staat en zijn instellingen, maar zij bracht ook sterke maatschappelijke ontwikkeling teweeg, dankzij haar bevrijdende werking. Zij bevrijdde immers van "stiekem" bestuur en van willekeur, van standsprivileges en van lokale marktbeperkingen. Geen wonder dat in de negentiende eeuw uiterst zorgvuldig met de Grondwet werd omgesprongen, zeker toen zij haar heilzame effecten begon te demonstreren.
Voor ons spreekt de Grondwet min of meer vanzelf. Niet dat wij nog zouden weten wat erin staat, maar wat de Grondwet grosso modo representeert weten wij wel; dat is ook geen punt meer van hartig debat. Haar bevrijdende karakter heeft de Grondwet intussen verloren. Dat is trouwens maar goed ook.
Nog niet zo lang geleden kon men zich in redelijkheid de vraag stellen: zou er veel veranderen als wij stilletjes de Grondwet zouden afschaffen? Zijn de centrale waarden erin niet dusdanig in onze genen gaan zitten, dat wij de tekst er niet meer bij hoeven te halen? Dat alles, nog versterkt door het besef dat onze Constitutie (zie column, 4 juli 2008) zoveel meer omvat dan wat de Grondwet heeft te melden. Geleerden hebben het daarbij over het "onzichtbare constitutionalisme", een algemeen aanvaard patroon van waarden en gedragsnormen, die in het politieke en maatschappelijke verkeer als behoorlijk worden beschouwd. (Het lijkt veel op de "Constitutie" waarover ik het veertien dagen geleden had, al vallen beide begrippen niet samen. Voor dit betoog is dat van minder belang.)
Zo denkt het huidige kabinet er niet over en het staat daarin ook allerminst alleen. Het vindt de Grondwet zelf al te onzichtbaar en het wil haar tot een meer levend document maken. Daarbij heeft het zich - al tijdens de coalitievorming - afgevraagd wat er zou moeten gebeuren om de Grondwet weer een meer centrale plek te bezorgen in politiek en maatschappij.
Wat het kabinet er precies mee wil is nog niet recht duidelijk. Wel heeft het zich blijkbaar laten inspireren door de Nationale Conventie, die een aantal vernieuwingsvoorstellen omtrent het karakter van de Grondwet heeft geformuleerd. Het gaat daarbij niet zozeer om institutionele vernieuwingen, afgezien van het referendum. Het is haar meer te doen om de plaats van de Grondwet in onze constitutionele verhoudingen.
De massale migratie naar Nederland sedert de jaren zeventig is daar niet vreemd aan. Moet die geen aanleiding zijn het grondig met elkaar te hebben over wat ons, omwille van een vreedzaam samenleven, ondanks grote tegenstellingen samenbindt? Vraag is vervolgens: moeten wij dan primair spreken over de Grondwet of eerder over het genoemde "onzichtbare constitutionalisme"? Het beste antwoord is waarschijnlijk: over beide en wel in relatie tot elkaar.
Past de tekst van de Grondwet bij dit breed gedragen onzichtbare constitutionalisme? Zo niet, wat betekent dit dan voor de Grondwet zoals wij die nu kennen? Is er, dankzij het gesprek over de "onzichtbare constitutie", zoiets denkbaar als wat onze Duitse buren (die een zekere allergie hebben ontwikkeld voor politiek nationalisme) "Verfassungspatriotismus" noemen? Daarmee wordt bedoeld: een sterk gevoelde binding aan de Nederlandse Constitutie door eenieder die hier woont en werkt, in weerwil van alle etnische en religieuze tegenstellingen. Wordt deze binding, dit constitutionele patriottisme, versterkt door er stelselmatig met elkaar over te spreken? En vooral, wordt het versterkt door het specifiek over tekst en karakter van de Grondwet te hebben?
Waarschijnlijk is daar maar een antwoord op: neem de proef op de som.
Dit is de tweede uit een serie van vier columns over de Nederlandse Grondwet