Limburgs Parlement

6 juni 2008, column J.Th.J. van den Berg

Provinciale Staten van Limburg hebben besloten zichzelf voortaan Limburgs Parlement te noemen. Zover bekend, duidt dit niet op Limburgse natievorming of op separatisme. Dit ter geruststelling. Het is eerder een poging van de Staten hun rol als parlementaire vergadering in de provincie voor de burgers te verduidelijken. Het is dus de zoveelste actie - Limburg staat immers niet alleen - om een nauwere relatie te leggen tussen provinciaal bestuur en burgerij. De provincie lijdt, vindt zij zelf, aan onbekendheid en onherkenbaarheid. De introductie van de term parlement moet dat tegengaan.

Parlement wordt geen officiële benaming voor de provinciale volksvertegenwoordiging. Die blijft wettelijk en grondwettelijk Provinciale Staten. Limburg is echter enige eigenwijsheid gewend. De Commissaris van de Koningin heet er in de wandeling gouverneur. Die benaming is men daar nu eenmaal al gewend sedert de periode van de Republiek, toen Limburg ten dele viel onder het gezag van de Staten-Generaal, die het feitelijk lieten uitoefenen door een militaire gouverneur. Van 1814 tot 1848 heetten vervolgens alle provinciale eerste bestuurders gouverneur; in Limburg is het na 1848 zo gebleven. In correspondentie en besluiten is de gouverneur gewoon Commissaris van de Koningin. Zo zullen de Limburgse Staten hun eigen naam dus ook hebben willen transformeren: formeel zonder betekenis, maar het klinkt wel apart, zij het weinig Limburgs.

Vraag is: heeft dit enige zin? Probleem van het provinciale bestuur is dat het zich niet primair tot burgers richt maar in hoofdzaak een bestuur is over besturen. Zijn belangrijkste taken liggen immers op het terrein van toezicht en coördinatie en op dat van de ruimtelijke planning. Allemaal taken die burgers zelden raken maar gemeentebesturen zoveel te meer. Als een provincie dit werk met verstand en gezag uitoefent, is het van vitaal belang voor de werking van het openbaar bestuur. Dat leidt misschien tot beperkte opkomst bij provinciale verkiezingen, maar de vraag is of dat zo vreselijk is.

Zeker, het provinciaal bestuur doet ook een aantal dingen die voor burgers rechtstreekse consequenties hebben - op het terrein van cultuur, infrastructuur en, merkwaardigerwijs, jeugdzorg - maar die brengen kiezers niet tot grote opwinding. Een andere naam dan het oude, historische Staten verandert daar niets aan. Al moet gezegd dat de term Staten in het gebied van de oude Republiek, met zijn ooit autonome provinciebesturen, waarschijnlijk meer tot de verbeelding spreekt dan in het tot 1795 semi-koloniaal bestuurde Limburg.

Een groot deel van de burgers weet ook in Limburg dat de provinciale volksvertegenwoordiging Staten wordt genoemd. Zij zal hooguit moeite hebben Gedeputeerde en Provinciale Staten uit elkaar te houden. Geen reden voor naamsverandering, hooguit voor beter onderwijs. Troost: tot op zekere hoogte lukte dit zelfs Thorbecke niet bij de totstandkoming van de Provinciale wet van 1850. Hoewel de Grondwet van 1848 de goedkeuring van lokale begrotingen had opgedragen aan Provinciale Staten, maakte Thorbecke daar in zijn wetsvoorstel Gedeputeerde Staten van. Wel zo praktisch, in een tijd waarin de volksvertegenwoordiging maar twee weken per jaar bijeen kwam.

Burgers die helemaal niet weten wat Provinciale Staten zijn, zullen van een term als Limburgs Parlement niet wakker worden. Gerede kans dus dat deze term niet echt gaat wortelen, eenvoudig omdat de provinciale volksvertegenwoordiging niet tot de verbeelding spreekt, in Limburg noch in andere provincies.

Weten doe je het natuurlijk nooit. Tegen het einde van de negentiende eeuw, toen in de wandeling het woord minister-president in zwang was geraakt, heette hij officieel nog immer tijdelijk voorzitter van de ministerraad. Als een premier per ongeluk zelf de term minister-president gebruikte, zoals minister N.G. Pierson rond 1900, kon hij rekenen op zeurderig commentaar, vooral in de Eerste Kamer. Uiteindelijk paste de wet zich aan de gewoonte aan: in 1945 werd de minister-president genoemd in het reglement van orde van de ministerraad; in 1983 drong hij zelfs door tot de Grondwet.

Soms lukt het dus toch, maar wat de gouverneur nooit is gelukt, zou daar het Limburgs Parlement wel in slagen?



Andere recente columns