Gebonden parlement
De vicepresident van de Raad van State, mr. H.D. Tjeenk Willink, maakt zich in de algemene beschouwingen bij het jaarverslag 2007 van zijn Raad, niet voor het eerst, zorgen over het functioneren van onze parlementaire democratie. De democratie is overigens niet het enige voorwerp van zijn zorg. Dat zijn ook de kwaliteit en uitvoerbaarheid van de wetgeving, alsmede het rechtsgehalte daarvan. Voorts is dat de wijze waarop de ministeries functioneren en de eroderende kennis en kunde aldaar. Dat is ten slotte de "leemlaag" van managers en georganiseerde belangen tussen wetgever enerzijds en de frontsoldaten van de samenleving anderzijds: onderwijzers, politieagenten, verplegers en dokters, brandweermannen en loketambtenaren. De vicepresident manifesteert zich in zijn jaarlijkse beschouwingen als een scherp analyticus, maar niet bepaald als een lachebekje dat gelooft dat het allemaal wel zal loslopen.
Dat doet wel het kabinet, waaraan door de Tweede Kamer om een beredeneerde reactie is gevraagd. Die toont een hoog niks-aan-de-handgehalte. Of de Kamer zo'n reactie weer eens meende nodig te hebben om er zelf over te kunnen spreken, weet ik niet. Zij zou immers zelf het gesprek met de vicepresident kunnen aangaan, zoals in het recente verleden ook wel is gebeurd. Het feit dat de vraag aan het kabinet uit de oppositiekring komt, wekt de suggestie dat Tjeenk Willinks beschouwingen kunnen dienen om het kabinet onder handen te nemen. Daar is ontegenzeglijk reden voor. Men moet echter hopen dat de Tweede Kamer, daartoe door de vicepresident uitgenodigd, ook naar zichzelf zal willen kijken.
Zij zou zich bij voorbeeld kunnen afvragen of zij zich door het regeerakkoord niet te veel laat binden om tot onafhankelijk debat over politieke hoofdzaken in staat te zijn. Dat is immers wat Tjeenk Willink haar aanrekent. Zoals hij haar tevens vraagt zich wat minder door de waan van de dag te laten opjagen: liever minder spoeddebatten en meer discussie over grote kwesties.
Het kabinet vindt het, wat de binding aan het regeerakkoord betreft, reuze meevallen. Sinds 2002 gaat het daarin immers alleen nog om hoofdlijnen, die een ruime mate aan discussievrijheid laten aan het parlement. En ja, die spoeddebatten zijn ook het kabinet een gruwel: te veel hype en te weinig "grote vraagstukken". Aldus de ministers Balkenende, Ter Horst en Hirsch Ballin.
Om met de spoeddebatten te beginnen: daar zou de Kamer inderdaad iets op moeten vinden, juist omdat de veelheid ervan het effect van elk debat afzonderlijk vrijwel doodslaat. Overigens is het niet waar dat de tijd daaraan besteed ten koste gaat van de tijd nodig voor wetsvoorstellen of beleidsnota's. Tjeenk Willink en het kabinet suggereren dit wel, maar ten onrechte. Het kabinet produceert eenvoudig te weinig om de Kamer voor de keuze te stellen waaraan haar tijd te spenderen. (De Eerste Kamer verveelt zich helemáál suf, momenteel.)
Het kabinet heeft weer wel gelijk met zijn opmerkingen over het regeerakkoord en de beweerde dwang die daarvan zou uitgaan. Niet toevallig is er tussen coalitiefracties meer openlijke verdeeldheid dan in jaren te zien is geweest. Dat duidt inderdaad op meer ruimte voor debat en vrije stemming en minder binding aan coalitieakkoorden.
En toch ...
Toch gedraagt de Tweede Kamer zich maar in beperkte mate onafhankelijk van coalitieverhoudingen. Dit geldt voor regeringsfracties en oppositie beide. Het is de vraag of het regeerakkoord de enige of zelfs maar de belangrijkste factor is die fracties bindt en "disciplineert". Onderzoek laat zien dat discipline in hoge mate het product is van interne taakverdeling in fracties: men volgt stelselmatig de specialisten, tevens woordvoerders. Een coalitie nodigt daarnaast, ook buiten het regeerakkoord, uit tot loyaliteit: ten dele omdat die vanzelf spreekt, ten dele omdat ministers slecht tegen kritiek uit eigen kring kunnen.
Niet alleen de Tweede Kamer maar ook het kabinet en de critici van de parlementaire democratie zouden zich moeten afvragen welke parlementaire onafhankelijkheid zij wenselijk vinden: die van (gedisciplineerde) fracties of die van individuele parlementariërs? De vervolgvraag zou zijn: hoeveel onafhankelijkheid kan een Tweede Kamer zich veroorloven, voordat zij onvoorspelbaar wordt?