Waar visie ontbreekt, komt het volk om
In maart discussieerde de Tweede Kamer over het rapport van de Nationale Conventie die in 2007 voorstellen deed om de democratie beter te laten functioneren. De aanbevelingen lagen vooral in de sfeer van institutionele wijzigingen, zoals het door de Tweede Kamer laten voordragen van de formateur, het geven van een terugzendrecht aan de Eerste Kamer en het experimenteren met burgerfora. Achterliggende gedachte was een poging om de 'kloof' tussen kiezers en gekozenen te verkleinen. Op zich is dat een lovenswaardig streven.
Met het verkleinen van 'de kloof' heeft dit alles echter betrekkelijk weinig te maken, want als er iets is dat in de afgelopen veertig jaar duidelijk is geworden, dan is het wel dat burgers niet zo zitten te wachten op staatsrechtelijke vernieuwingen.
Overigens is het de vraag wat precies onder 'de kloof' moet worden verstaan. Het 'of-je-nu-door-de-hond-of-door-de-kat-gebeten-wordt' is bepaald niet nieuw en een deel van de kiezers (circa 20 procent) doet al langer niet mee aan verkiezingen. In vergelijking met andere westerse landen is dat geen slechte score. De opkomst in het Verenigd Koninkrijk, met haar door enkelen zo mooi gevonden meerderheidsstelsel, is soms beduidend lager (in veel districten rond de 50 procent).
Nu zijn er uiteraard ook burgers die wél stemmen, die menen dat er sprake is van een kloof. Een deel van de kiezers heeft wellicht minder begrip dan voorheen voor het feit dat soms compromissen moeten worden gesloten. In een land waar altijd coalities moeten worden gevormd, is dat echter onvermijdelijk. Echt nieuw is die klacht niet. Daarnaast wil een deel van het electoraat graag ook op andere momenten dan bij verkiezingen meebeslissen over belangrijke vraagstukken. Dat zijn vooral burgers die met bovengemiddelde belangstelling de politiek volgen en de behoefte is geenszins algemeen. Het is verder de vraag of we de schuld voor 'de kloof' - zo die bestaat - geheel bij 'de politiek' mogen leggen. Problemen zijn vaak complex en oplossingen die soms voor vanzelfsprekend worden gehouden, zijn dat lang niet altijd.
Voor (Haagse) politici zit er weinig anders op dan trachten het wantrouwen tegen 'de politiek' te verminderen. Dat kan alleen door te werken aan oplossingen voor reëele problemen van burgers. In dat licht moet de film van Geert Wilders voor zijn achterban een teleurstelling zijn geweest. Natuurlijk, veel van zijn kiezers en sympathisanten zullen stellen dat het goed is dat 'het nu toch maar eens gezegd is'.
Maar wat is de boodschap van de film? Dat we moeten oppassen voor een kleine groep radicale moslims die het gemunt heeft op onze westerse samenleving. Dat wisten we al en daar is iedereen het wel mee eens. De film koppelt die waarschuwing aan de Nederlandse integratieproblematiek. Er wordt een beeld geschetst alsof alle moslims in ons land een potentiële bedreiging vormen. Van de circa 900.000 moslims belijdt evenwel slechts de helft daadwerkelijk de islam en slechts een zeer klein deel heeft mogelijk kwade bedoelingen.
Er zijn zeker - niet alleen bij de aanhang van de PVV - zorgen over het toenemende aantal moslims, maar dat heeft betrekkelijk weinig te maken met de mogelijkheid dat daar wellicht terroristen bij zitten. Dat onbehagen gaat veel meer over het veranderde straatbeeld, over jongeren die overlast veroorzaken, over criminaliteit, over woonomstandigheden, en over verloedering van de eigen buurt. Een verantwoordelijk politicus trekt daartegen ten strijde en probeert daarvoor oplossingen te vinden. Juist op dat punt schiet Wilders' film echter tekort. De film gaat over een probleem dat in Nederland niet speelt en het biedt geen oplossing voor problemen die er wel zijn.
Daar waar het huidige kabinet (met steun van onder meer SP en GroenLinks) voortbouwt op wat VVD-minister Winsemius begon, namelijk het in samenwerking met corporaties aanpakken van problemen in wijken, geeft Wilders' PVV niet thuis. De voorstellen om probleemwijken om te bouwen naar prachtwijken worden door hem afgedaan als 'linkse hobby's'.
Probleem voor de traditionele partijen is dat zij alleen door een langdurig traject van verandering vertrouwen kunnen herwinnen. Deze boodschap via de media uitdragen is lastig, want de ontevreden groepen zijn nauwelijks via de reguliere media te bereiken en al helemaal niet met een genuanceerde boodschap. Als er al een kloof is, dan zit die vooral in het onvermogen van politici om, ondanks het toegenomen aantal zenders en dagbladen, hun boodschap over te brengen. Zij die zich van oneliners bedienen hebben het veel gemakkelijker!
Dat is voor deze partijen wellicht een sombere gedachte. Daar staat tegenover dat heel breed het besef leeft (van SP tot SGP) dat er geen andere weg is dan het werken aan concrete oplossingen. In die zin hebben deze partijen meer visie dan zij die menen dat we kunnen volstaan met te roepen dat er niks van deugt en dat we worden geregeerd door 'gekken'. Want daar schieten burgers per saldo natuurlijk niks mee op.