Wethouders van buiten
Sinds de wijziging van de Gemeentewet in 2002 kan een wethouder niet langer tegelijk lid zijn van de gemeenteraad. Niettemin komt het grootste deel van de wethouders nog immer voort uit de raad. Met andere woorden, zij stonden op de kieslijst voor de raadsverkiezingen en hadden meestal ervaring als lid van de raad alvorens wethouder te worden.
Het aantal wethouders dat "van buiten" komt neemt echter snel toe. Dit kan op twee manieren. Ofwel, zij wonen wel in de gemeente waarin zij tot wethouder zijn gekozen, maar zij hebben niet op de kieslijst gestaan en zij hebben evenmin raadservaring. Ofwel, zij komen niet alleen van buiten de raad maar ook van buiten de gemeente. Deze wethouders kunnen overigens elders weer raads- en zelfs wethouderservaring hebben opgedaan.
Twee belangrijke argumenten pleiten voor het loslaten van de oude verplichting (tot 2002) dat wethouders door de raad dienen te worden gekozen uit zijn midden. De raad heeft zodoende immers de mogelijkheid een kwalitatief hoogwaardig college samen te stellen. Hij kan de kwaliteit gaan halen waar die maar te vinden is. Het komt steeds vaker voor dat een goede en ervaren wethouder aldus verkast van het ene gemeentebestuur naar het andere. Als hij of zij verhuist van klein naar groot, kan men zelfs spreken van een carrière.
Een tweede belangrijke reden is dat de raad aldus beter is opgewassen tegen onaangename verrassingen. Als een wethouder bij voorbeeld tussentijds vertrekt (al dan niet vrijwillig) is er een ruime mogelijkheid tot vervanging. Veel raadsfracties grossieren nu eenmaal niet in wethouderskandidaten. Als een partij onverwacht hoog scoort bij de verkiezingen - tegenwoordig niet ongebruikelijk - dan hoeft zij niet van (extra) wethouders af te zien omdat zij er niet op heeft gerekend. Ten slotte, als een heel college is gestruikeld over een wantrouwensvotum van de raad, kan het zinvol zijn - zoals recent in Vlissingen en eerder al in Delfzijl - een college te vormen dat niet door de lokale historie is belast.
Zoals onlangs in VNG Magazine door Peter Castenmiller en Marcel van Dam is beschreven, is het verschijnsel van de "wethouder van buiten de raad" snel in omvang gegroeid. Intussen maken zij een kwart uit van alle wethouders; in bijna de helft van alle gemeenten is er minstens één wethouder van buiten de raad te vinden. De SP en Groen Links maken er het meest gebruik van (een derde), het CDA en de SGP het minst (minder dan een vijfde). In elke partij is dus het fenomeen vertrouwd geraakt. Wethouders van buiten de gemeente zijn nog betrekkelijk uitzonderlijk ( 5 à 6%). Zoals de auteurs erbij zeggen: dat zal spoedig veranderen nu de wettelijke woonverplichting is vervallen.
Maar toch: de prijs is hoog. Voor kiezers is een van de grote problemen van het gemeentebestuur zijn politieke nietszeggendheid en zijn technocratische karakter. Het wordt er niet beter op als wethouders overal vandaan kunnen komen. In Alkmaar functioneert sinds 2006 een wethouder die voordien werkzaam was in Breda. Dit wekt sterk de indruk dat gemeenten in feite onderling verwisselbaar zijn. So much voor de beweerde noodzaak van decentraal bestuur omdat aldus zo goed kan worden gedifferentieerd_
Ernstiger nog is de aanslag op de gemeentelijke democratie. Kiezers zullen hun vertrouwen stellen in diegenen die lokaal campagne hebben gevoerd voor hun (her)verkiezing. Die kiezers moeten nu maar afwachten of zich daar ook hun toekomstige bestuurders onder bevinden, of dat het wordt: 't is een vreemd'ling zeker die verdwaald is zeker. Goede kans dat deze wethouder aan het einde van het mandaat niet op de lijst gaat staan en zich dus niet voor de kiezers verantwoordt. Zo gaat het gelukkig niet overal, maar het kan en het gebeurt.
Het idee alleen al, dat een wethouder kan binnenkomen en weer vertrekken zonder ooit een kiezer van dichtbij te hebben gezien, is democratisch abject. Dat ministers zich dat kunnen veroorloven is al erg genoeg, maar nu ook al de wethouders? Nederland wordt meer dan ooit een regentenrepubliek.