Parlementaire ervaring
De oud-voorzitter van de Tweede Kamer, Frans Weisglas, klaagde in 2005 dat het met de ervaring van de leden niet goed gesteld was. Hij riep de politieke partijen op om zuiniger te zijn op hun zittende parlementariërs tijdens de kandidaatsstelling. Nogal nuffig werd zijn advies door de partijen in de wind geslagen. Met als resultaat dat de Tweede Kamer eind 2006 weer voor bijna de helft van samenstelling was veranderd. In december van dat jaar geconfronteerd met een crisis rond de demissionaire minister Rita Verdonk, reageerde de Kamer dan ook lichtelijk als een kip zonder kop.
De Tweede Kamer leverde het beeld op dat de negentiende-eeuwse publicist en volgeling van Thorbecke, W.C.D. Olivier (een broer van de minister van Justitie in het kabinet Thorbecke II) zag als een nachtmerrie: men zou "met 's lands belangen spelen (...) aan een Kamer van geoefenden, eene Kamer van geheel ongeoefenden te doen opvolgen". (Ik put dit citaat uit: Jouke Turpijn, " Mannen van gezag. De uitvinding van de Tweede Kamer, 1848 - 1888".) Olivier had dan nog de blik op een goed geoefende Kamer, terwijl de huidige sinds 1994 ook aan het einde van een mandaatsperiode slechts beperkt geoefend is.
Olivier wees met recht op de noodzakelijke ervaring van parlementariërs, wilden zij opgewassen zijn en blijven tegen de macht van de regering. Olivier schreef dit immers in 1876, nadat de Tweede Kamer onder aanvoering van een harde kern aan liberalen, allen in 1849 binnengetreden, bijna dertig jaar stap voor stap haar macht tegenover de regering had bevochten. In die dertig jaar was de Kamer uitgegroeid van een onzekere en ietwat onmachtige instelling tot het centrale forum van de politieke beslissingen. Zij had met haar nieuwe instrumenten moeten leren werken, zoals de interpellatie, het amendement, de enquête. Zij had daar geleidelijk de ware betekenis van leren zien en zelf gemaakt.
Het al genoemde boek van Turpijn laat zien dat dit niet alleen heel wat meer dan vier jaar heeft gekost, maar ook dat er een kern nodig was van Kamerleden die het gevecht om de macht bereid was meer dan 25 jaar vol te houden. Daarbij maakten zij eerst jaren lang gebruik van het zwakke voorzitterschap van de gematigde liberaal G.C.J. van Reenen, die zij zagen als een nützlicher Idiot. Daarna viel de leiding toe aan de actieve Thorbeckiaan, W.H. Dullert, die in de jaren zeventig ietwat wilde nieuwe Kamerleden van het genre Abraham Kuyper, Van Houten en Haffmans met harde hand de parlementaire mores leerde.
Hoe belangrijk die door ervaring verworven machtspositie was, leert ons de staatsrechtgeleerde J.Th. Buys, die in zijn opstellen in "De Gids" liet zien dat de Nederlandse Grondwet van 1848 nauwelijks verschilde van de Pruisische uit hetzelfde jaar. Niettemin was de macht van de Nederlandse Tweede Kamer zo'n kleine dertig jaar later aanzienlijk groter geworden dan die van de Rijksdag. Dat was niet uitsluitend een kwestie van ervaren parlementariërs maar wel in hoge mate: zo kon continuïteit worden geschapen en kon "1848" werkelijk wortelen.
Partijen die vandaag hun fracties voortdurend willen verfrissen en vernieuwen - nota bene, in tijden van grote turbulentie onder de kiezers - zouden zich moeten realiseren, dat voortdurend verlies aan parlementair geheugen uiteindelijk de macht van de Tweede Kamer als zodanig aantast. Olivier had immers gelijk: onervaren leden zijn ongeoefende leden, die al beginnen met een grote achterstand op regering en ambtenaren. Dus had, in 2005, ook Frans Weisglas gelijk.
Er is één contra-argument mogelijk: een al te intimiderende hoeveelheid parlementaire ervaring kan op nieuwe leden verlammend werken. Een jonge confessionele parlementariër klaagde in 1872 over "drilmeesters, die de leden van de Staten-Generaal aan eenen censuur zullen gaan onderwerpen en behandelen als schooljongens". Niet toevallig werd degene die dit zei, F.J.E. van Zinnicq Bergman, door zijn liberale collega's "Van Zanik" genoemd. Dat neemt niet weg dat hij wel een beetje gelijk had. Maar, in onze Kamer zijn de drilmeesters nog ver weg. Wij hebben er maar één, Kamervoorzitter Verbeet, die nog steeds vaker orde moet scheppen dan haar lief is en dan goed is voor het gezag van de Tweede Kamer.