De 'timide' Kamer

19 oktober 2007, column Bert van den Braak

Tweede Kamervoorzitter Gerdi Verbeet onderschreef, toen zij het eerste exemplaar van de bundel over de Staatsrechtconferentie 2006 ontving, de stelling dat de Tweede Kamer wel wat zelfbewuster mag worden. Zij verwees onder meer naar de gang van zaken rond het verslag over de 100-dagencampagne van het kabinet. Het verslag ('de kleurenfolder') werd niet in de Tweede Kamer, maar op een persbijeenkomst gepresenteerd. J.Th.J. van den Berg stelt in zijn in de bundel opgenomen preadvies dat allengs de gedachte is gaan leven dat de minister-president 'de baas' is en dat de fractievoorzitters 'zetbazen' zijn. De overstap van de Kamer naar het kabinet wordt als promotie gezien.

Toch is de Tweede Kamer actiever dan ooit tevoren. Jaarlijks worden honderden schriftelijke vragen gesteld en honderden moties aangenomen. Enige weken geleden wees ik al op het toegenomen gebruik van het recht van initiatief. Aan het instrumentarium van de Kamer is inmiddels ook de initiatiefnota toegevoegd en met enige regelmaat worden parlementaire onderzoeken voorgesteld of gehouden.

Nu zou je kunnen stellen dat voor een deel van het parlement de invloed juist is toegenomen. Tijdens de formatie kunnen (sommige) fracties immers afspraken maken over allerlei toekomstige beleidsmaatregelen. Daarna is het vooral zaak ervoor te zorgen dat die afspraken netjes worden nagekomen.

Het toegenomen activisme lijkt dan ook meer een poging tot compensatie van parlementair onvermogen, met name van de oppositie. Iedere fractie kan immers zoveel initiatiefwetsvoorstellen en -nota's indienen en zoveel vragen stellen als zij maar wil. Of er met al die voorstellen iets gebeurt, is een tweede. Nogal wat initiatiefvoorstellen verdwijnen onafgedaan in de la. Aangenomen moties worden veelal als een succes geboekstaafd, maar als een motie alleen een breed gedragen standpunt weergeeft dan is dat betrekkelijk. Is een motie daarentegen tegen de zin van kabinet en een regeringsfractie met een krappe meerderheid aangenomen, dan is uitvoering allerminst zeker.

Er lijkt in het parlement een verschuiving te zijn opgetreden van een op resultaat gerichte 'marktplaats' naar een op publicitair en electoraal gewin gerichte 'arena'. Dat is mogelijk ook een verklaring voor de zich aftekenende afkalving van het politieke midden ten faveure van partijen als SP en PVV. Zo'n op propaganda gerichte Tweede Kamer was er trouwens ook in het interbellum. Maar toen leverde het weinig op omdat de verhoudingen stabieler waren door de verzuiling. En er was nog geen televisie!

Grotere parlementaire invloed tijdens de vierjarige kabinetsperiode kan alleen worden bereikt als de invloed van fracties tijdens de formatie wordt beperkt. Er is echter weinig reden te verwachten dat die daartoe bereid zijn. Een fractie - en zeker een kleine fractie - die deelneemt aan de formatie heeft immers aanmerkelijk meer macht dan wanneer zij slechts speler is in de politieke arena. Had D66 in 2003 als het niet bij de formatie was betrokken ook (een bijna succesvolle) poging kunnen ondernemen om de gekozen burgemeester in te voeren? En had de ChristenUnie als het geen speler in de onderhandelingen was geweest ook zo'n stempel op het gezinsbeleid kunnen drukken als nu het geval is?

De verschoven machtsverhouding tussen kabinet en Tweede Kamer is een gegeven. Het is de uitkomst van een politieke ontwikkeling die al in de jaren zestig is ingezet. De vraag is overigens of de Kamer twintig of dertig jaar geleden echt zoveel meer in de melk te brokkelen had. Niet voor niets schreef in 1976 de toenmalige Kamervoorzitter Anne Vondeling het boekje 'Tweede Kamer, lam of leeuw?'.

Voor zover de Kamer zich zelfbewuster wil opstellen, kan dat bijna alleen door als 'instituut' op te treden. Dat vergt echter doorbreking van de scheidslijn tussen regerings- en oppositiefracties. De instelling van enkele parlementaire onderzoeken en enquêtes laat soms zien dat dit mogelijk is en ook bij procedurele kwesties is zo'n gezamenlijk optreden denkbaar, en dan waarschijnlijk effectief. Het zullen uitzonderingen blijven.

Een tweede remedie om tot een zelfbewuster Kamer te komen, is een minder krampachtige houding van partijen bij de selectie van kandidaten. Als partijen menen dat er iedere vier jaar weer een nieuwe, 'talentvolle' lichting Kamerleden moet klaar staan, maar dan tevens afscheid nemen van een groot deel van eerdere 'talentvolle' lichtingen, dan schiet dat niet op. Aan ervaring en aan het ontwikkelen van gezag wordt bij de rekrutering van Kamerleden onvoldoende betekenis toegekend. En dan komen er natuurlijk nooit meer Kamerleden zoals Maarten Schakel, Theo Joekes of Dick Dolman die met gezag in eigen fractie konden spreken en ook zonodig namens de gehele Kamer het woord konden voeren.

Overigens geldt - zeker voor Kamerleden - voor de bundel over de Staatsrechtconferentie 2006: Lees dat boek!



Andere recente columns