De ongeliefde ambtenaar
In 2006 stonden de verkiezingsprogramma's van de politieke partijen vol met voorstellen tot sterke reductie van het aantal rijksambtenaren. Dit zou de schatkist enorme bedragen moeten opleveren, tot meer dan een miljard euro, die soms wonderlijk bij elkaar waren gescharreld. Impliciet immers schafte de PvdA bijvoorbeeld vrijwel alle beleidsambtenaren af.
Op zichzelf valt reductie van ambtenaren te verdedigen, als eerst wordt verteld welke taken door de overheid beter kunnen worden beëindigd. Wat echter aan veel "ideetjes" over reductie opvalt is, dat partijen denken dat de staat hetzelfde kan presteren als nu - zelfs nieuwe taken kan aanpakken - met veel minder ambtenaren. Wat de indruk nalaat, dat veel ambtenaren blijkbaar of luiwammesen of overbodig werk verrichten. Ambtenaren zijn aldus geen steun maar een kostenpost. Van vooroordeel jegens bureaucratie en ambtenaren is altijd wel sprake geweest, maar zo bont als het in het politieke bedrijf nu wordt gemaakt is het nog zelden vertoond.
De regering heeft de bezuinigingswoede overgenomen in het coalitieakkoord, op basis van een advies van de gezamenlijke secretarissen-generaal. Zij hebben het totale bezuinigingsbedrag weliswaar enigszins beperkt gehouden (nog immer 750 miljoen euro) maar de grondgedachte erachter hebben zij blijkbaar omarmd. Het moet rijksambtenaren een eigenaardig gevoel geven te werken onder leidinggevenden die vinden dat er veel overbodigs is aan wat zij dagelijks doen.
Intussen is de tegenaanval op gang gekomen. Het verzet wordt niet geleid door de vakbeweging, maar door individuele gezaghebbende figuren. De vice-president van de Raad van State, mr. H.D. Tjeenk Willink bijvoorbeeld, die aan deze kwestie een deel van zijn algemene beschouwingen in het Jaarverslag 2006 van de Raad heeft gewijd. Hij laat zien hoe onnadenkend er bezuinigingen zijn overeengekomen op aantallen ambtenaren, zonder dat de vraag is gesteld welke diensten of taken door de staat worden beëindigd. Tjeenk Willink levert daarmee ook scherpe kritiek op de actie van de secretarissen-generaal.
Kritiek is er ook gekomen van de nieuwe voorzitter van het CAOP (Centrum arbeidsverhoudingen overheidspersoneel), mr. K.G. de Vries. Iedereen kent hem als oud-lid van de Tweede Kamer en oud-minister van SZW en BZK, en als kandidaat-lid van de Eerste Kamer. Zowel in een interview met Binnenlands Bestuur (week 18, 2007) als in een rede op een congres van het CAOP over het publieke domein, op 30 maart (zie: www.caop.nl) spreekt hij zijn grote zorg uit over het gebrek aan waardering voor het werk van de ambtenaar in Nederland. "De overheid houdt niet van haar mensen", is de treffende kenschets van De Vries. In zijn rede noemt hij een paar saillante voorbeelden van de welhaast beledigende manier waarop ministers en Kamerleden omgaan met de beroepseer maar ook de rechtszekerheid van hun belangrijkste medewerkers.
Hoe deze trend, die uiteindelijk desastreus is voor de kwaliteit van de rijksdienst, te keren? Hier valt een tegenstelling waar te nemen tussen de geïnterviewde De Vries en de spreker De Vries. De geïnterviewde De Vries merkt op dat bestuurders hun personeelsbeleid niet aan anderen moeten overlaten maar zelf moeten voeren, ook als zij denken dat dit electoraal allemaal niet "scoort". "Je moet als politicus gewoon de dingen doen omdat ze goed zijn en niet omdat ze politiek rendement hebben," aldus De Vries. De spreker De Vries zegt echter: "Politiek en werkgeverschap is geen goede combinatie. Hier zal naar andere structuren gezocht moeten worden. De ROP (Raad voor het overheidspersoneel, JvdB) zou hier het voortouw kunnen nemen."
Mijn voorkeur gaat uit naar de geïnterviewde De Vries. Het is immers één van de hoofdtaken van de regering, om leiding te geven aan haar medewerkers en dus een politieke visie te ontwikkelen op kwaliteit en omvang van de ambtelijke dienst. Klaas de Vries heeft als minister van BZK zelf het goede voorbeeld gegeven, door middel van de commissie-Van Rijn (over de arbeidsmarkt in de collectieve sector).
Regering en parlement neigen er al te veel toe om het bereik van de politiek te marginaliseren door essentiële taken uit handen te geven. Dat heeft ons al genoeg overbodige organen opgeleverd als een college van procureurs-generaal, een raad voor de rechtspraak, een raad van toezicht op de AIVD, bijvoorbeeld; allemaal taken die onder ministeriële leiding zouden moeten staan. Het zou nogal treurig zijn als dit uiteindelijk ook met het overheidspersoneelsbeleid zou gebeuren. Klaas de Vries kennende, zal hij dat niet echt willen.