Wiegel: veertig jaar Haags politicus
Op 18 april 1967 werd Hans Wiegel Tweede Kamerlid voor de VVD. Hij was toen met 25 jaar het tot dan toe jongste Kamerlid. Wiegel, zoon van een Amsterdamse meubelmaker, was in 1965 voorzitter van de JOVD geworden. Hij brak zijn studie politicologie af toen hij Kamerlid werd. In de Kamer werd hij woordvoerder volkshuisvesting. Vooral het huurbeleid zorgde voor pittige debatten, waarbij de jonge PvdA-woordvoerder Hans van den Doel, de enige vertegenwoordiger van Nieuw Links, en Wiegel vaak tegenover elkaar stonden. Een tweede onderwerp waar hij geregeld over sprak, was staatkundige vernieuwing. In tegenstelling tot de ook in 1967 tot de Haagse politiek toegetreden Hans van Mierlo en Ed van Thijn voelde hij weinig voor veranderingen in het staatsbestel.
Na de formatie van het kabinet-Biesheuvel volgde de 30-jarige Wiegel - opnieuw als jongste tot dan toe - Geertsema op als fractievoorzitter. Zijn vaardigheden als debater en zijn politieke gevoel waren reden om hem als jongeling met het fractievoorzitterschap te belasten. Zijn voornaamste concurrent, Henk Vonhoff, werd staatssecretaris. Wiegels positie was aanvankelijk echter nog allerminst onomstreden. In de aanloop van de verkiezingen van 1972 dreigde een interne coup, die hij met hulp van zijn politieke peetvader Harm van Riel onschadelijk wist te maken.
Bij de verkiezingen van 1972 leidde Wiegel de VVD naar een overwinning. Met 22 zetels werd het beste resultaat tot dan (uit 1959) overtroffen. Het bleek echter een 'overwinningsnederlaag' te zijn, want door het verlies van de christendemocraten was voortzetting van het kabinet-Biesheuvel onmogelijk. In mei 1973 trad het linkse kabinet-Den Uyl aan. Dat kabinet bood Wiegel uiteraard volop kansen zich te manifesteren als oppositieleider en hij werd tolk van iedereen die links verafschuwde. Zijn felle toon was overigens spoedig voor zijn voorganger Geertsema reden om zorgen uit te spreken en ook Vonhoff bekritiseerde Wiegel. Beiden vreesden dat de liberalen zich langere tijd buitenspel zouden zetten door de christen-democraten van zich te vervreemden. Die vrees kwam in 1977 niet uit; al lag dat vooral aan de PvdA. Wiegels finest hour kwam toen, na maandenlange onderhandelingen tussen CDA, PvdA en D66, alsnog een combinatie CDA-VVD tot stand kwam, waarin hij vicepremier en minister van Binnenlandse Zaken werd.
Als vicepremier in het kabinet-Van Agt I bleef Wiegel politiek leider van zijn partij. Hij was er in die rol verantwoordelijk voor dat de VVD-bewindslieden in 1980 niet, net als minister van Financiën Andriessen, het kabinet verlieten. Andriessen vond dat er meer bezuinigd moest worden, en hoewel de VVD het daarmee eens was, werd een breuk door Wiegel als een te groot risico beschouwd. Enige maanden later, toen een deel van de VVD-top weer aanstuurde op crisis, verhinderde Wiegel dat opnieuw.
De verkiezingen van 1981 bezorgden CDA en VVD een nederlaag, waardoor de coalitie haar meerderheid verloor en de VVD weer oppositiepartij werd. In mei 1982 verliet Hans Wiegel de landelijke politiek om Commissaris van de Koningin in Friesland te worden. Hij schoof de jonge Ed Nijpels naar voren als zijn opvolger. In 1995 keerde hij, na inmiddels topman van de ziektekostenverzekeraars te zijn geworden, terug als Eerste Kamerlid. Zijn tegenstem tegen het correctief referendum - geheel in lijn met zijn vroegere standpunten - bevestigde het beeld van hem als standvastig rechts-liberaal politicus.
In de jaren tussen 1982 en 1995 was Wiegel echter niet geheel weg. Hij liet zich geregeld kritisch uit over zijn opvolgers (Nijpels, Voorhoeve) en over hun politieke koers. Begin 1986 leek hij na het overlijden van minister Rietkerk terug te willen keren als minister van Binnenlandse Zaken (en als politiek leider). In 1989 en 1994 was hij nadrukkelijk in beeld als mogelijke lijsttrekker. En ook na zijn vertrek als senator, in 2000, bleef hij van tijd tot tijd in beeld. Van Aartsen zag in Wiegel nog een mogelijke premier.
Hans Wiegel is onmiskenbaar een gewiekst politicus, die veel kiezers aan zich (en aan zijn partij) wist te binden. Hij maakte daarmee van de VVD een brede 'volkspartij', daar waar zij voorheen vooral een partij van 'gegoeden' was. Toch kan terugkijkend op veertig jaar de vraag worden gesteld of hij echt wel zo succesvol was. In 1973 kon hij de komst van het kabinet-Den Uyl niet verhinderen. In 1977 won de VVD weliswaar acht zetels, maar als bedacht wordt dat Boerenpartij en DS'70 bij de verkiezingen samen zeven zetels verloren dan is het de vraag of die winst wel zo bijzonder was. Het kabinet waarvan hij in 1977-1981 als politiek leider deel uitmaakte, kan moeilijk als een succes worden gezien. Van het door de VVD in 1977 aangekondigde puinruimen kwam weinig terecht. Het financieringstekort liep op van 3,8 procent naar 9,4 procent en de collectieve uitgaven stegen tien procent. In de jaren na 1982 was zijn mogelijke terugkeer in de Haagse politiek geregeld reden voor onrust in de VVD.
Voor Hans Wiegel geldt meer dan voor wie ook dat beeldvorming bepalender was dan zijn feitelijke daden. Hij was (en is) voor velen de 'kampioen' bestrijder van links, heeft een uitstekend gevoel voor p.r., is uiterst hoffelijk, en is - hoewel hij als oppositieleider scherp was - bepaald geen scherpslijper. Zijn innemendheid bezorgde hem ook bij linkse journalisten op den duur populariteit. Als relativerend politicus, heeft hij zich een rol aangemeten als elder statesman. Past die rol hem wellicht niet het best?