"Weet je wie ook zeer bekwaam is...?"

9 februari 2007, column Bert van den Braak

In zijn fameuze oudejaarsconference van 1976 leidde cabaretier Wim Kan zijn beschouwingen over de ministers van het kabinet-Den Uyl steeds in met de zinsnede: "Weet je wie ook zéér bekwaam is, geliefd bij vriend en vijand, dat is die ..." (en dan volgde de naam van de betrokkene). Ondanks de ironische ondertoon, zat daar, zoals in iedere goede grap, een kern van waarheid in. Want hoewel er uiteraard altijd inhoudelijke kritiek is op bewindslieden, is in het algemeen op hun leidinggevende en bestuurlijke kwaliteiten niet zo veel aan te merken. In de naoorlogse parlementaire geschiedenis zijn er slechts enkelen geweest van wie later moest worden geconcludeerd dat een ministerschap te hoog was gegrepen. Dat lag in enkele gevallen bovendien niet zo zeer aan de kwaliteiten van betrokkene, maar vooral aan een samenloop van omstandigheden.

Na een succesvolle loopbaan als burgemeester liet KVP'er Charles van Rooy zich in 1959 door zijn vrienden Beel en De Quay overhalen om de politiek gevoelige portefeuille Sociale Zaken te aanvaarden. Anderen hadden geweigerd en Beel wees een ministerschap van de ambitieuze en lastige Veldkamp af. De portefeuille was gevoelig omdat de PvdA de post jaren met succes had bekleed en omdat de vakbonden kritisch en machtig waren (ook in de eigen KVP). Van Rooy mislukte dan ook en trad na ruim twee jaar af, waarna hij zijn loopbaan met veel meer succes voortzette als burgemeester en later als Commissaris der Koningin in Limburg.

Een foute keuze was ook de benoeming in 1963 van KVP'er Theo Bot, vader van onze huidige minister van Buitenlandse Zaken, op Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Ook hier zou een loopbaan op een ander departement wellicht minder slecht zijn verlopen. De functie van minister die de moeilijke omroepkwestie moest oplossen, was echter geen succes voor de ambtelijk geschoolde Bot.

Evenzeer ongelukkig was de aanstelling van de KVP'er Leo de Block op Economische Zaken in het kabinet-De Jong. De Block was topman van de KLM geweest en daarna staatssecretaris voor internationale vervoerszaken. Bij gebrek aan geschikte KVP-kandidaten (diverse kandidaten bedankten voor de eer) kwam hij op EZ. Als minister moest hij in clinch over het prijsbeleid (na de invoering van de btw) met geslepen parlementariërs als Gerda Brautigam (PvdA), Marcus Bakker (CPN) en Jaap Boersma (ARP). De Block gooide net als Van Rooy voortijdig het bijltje erbij neer.

Minder gelukkig was verder de keuze in 1977 van Chris van der Klaauw (VVD) op Buitenlandse Zaken. Deze diplomaat - vierde keuze, nadat onder andere Toxopeus had geweigerd - was uiterst onwennig - om niet te zeggen stuntelig - in het parlementaire debat. Hij wist echter wel de vier jaar vol te maken. Dat gold niet voor D66'er Haijo Apotheker, minister in het tweede kabinet-Kok. Hij bleek in 1999 niet opgewassen tegen de problemen waarmee het ministerie van Landbouw te maken had, met name de sanering van de varkenssector.

Opvallend is dat de PvdA vrijwel al haar ministers rekruteerde uit de politiek-bestuurlijke sector en dat die partij (tot nu toe) geen 'brekebeentjes' kende. Alle PvdA-ministers in de kabinetten-Cals en -Van Agt II hadden parlementaire ervaring. Van de ministers in de kabinetten-Lubbers III gold dat alleen niet voor Jo Ritzen, in de kabinetten-Kok I en II alleen niet Margreet de Boer en voor Bram Peper (maar hij was wel vice-voorzitter van de PvdA geweest). Net als Ritzen waren twee PvdA-ministers van het kabinet-Den Uyl, Van Kemenade en Duisenberg, hoogleraar geweest. Er zijn overigens diverse voorbeelden van ministers die zonder politieke ervaring toch zeer succesvol waren. Om er enkelen te noemen: Mansholt, Zijlstra, Lubbers, Winsemius, Ruding, Wijers en Zalm.

Het risico op 'ongelukken' lijkt groter bij de staatssecretarissen. Naast de bekende incidenten rond de staatssecretarissen Schwietert, Bijlhout en In 't Veld waren er - en dan juist bij de PvdA - enkelen van wie de benoeming achteraf gezien minder gelukkig was. Dat gold met name voor Anneke van Dok, staatssecretaris van buitenlandse handel in het kabinet-Kok I en voor Geke Faber, staatssecretaris van landbouw in het tweede kabinet-Kok. Ook het staatssecretariaat op Binnenlandse Zaken (1994-1998) van Tony van de Vondervoort was minder succesvol. Zij moesten ervaren dat een kabinetspost toch iets anders is dan het burgemeesterschap van Velsen of Zeewolde of een wethouderschap in Groningen. Overigens gold zo'n overwegend negatief oordeel ook voor VVD-staatssecretaris Annette Nijs.

Bij hen lijkt de wens om voldoende vrouwen in het kabinet te brengen, zwaarder te hebben gewogen dan voldoende politiek-bestuurlijk gewicht. Dat lijkt mij uit een oogpunt van emancipatie uiteindelijk slechter dan kiezen voor een kleiner aantal vrouwen.



Andere recente columns