"We willen het niet!"
Afgelopen zaterdag schreef oud-D66-voorman Jan Terlouw in de Volkskrant dat één van de lessen die D66 moet trekken uit de verkiezingsuitslag is, dat de plannen voor staatkundige vernieuwing geen enkele weerklank ondervinden bij de kiezers. De partij kan zich volgens hem beter op andere thema's richten en niet langer de oude stokpaardjes blijven berijden. In zijn verkiezingsconference had Freek de Jonge die conclusie overigens ook al getrokken met zijn uitroep: "We willen het niet!".
Bij de staatkundige vernieuwing waarvoor de afgelopen veertig jaar is gepleit, deden zich drie hoofdproblemen voort. Ten eerste kon sterk worden betwijfeld of de voordelen van de bepleite veranderingen opwegen tegen de nadelen. Ten tweede werd zelden of nooit aansluiting gevonden bij wat kiezers vinden. Zo zeer zelfs dat de paradox is dat voorstellen die bedoeld waren om de (vermeende) kloof tussen kiezers en gekozenen te verkleinen, die kloof juist zichtbaar maakten. En ten derde was praktisch gesproken het verwezenlijken van vernieuwingen vrijwel onhaalbaar door de zware grondwetsherzieningsprocedure, met de vereiste van tweederde meerderheid in tweede lezing.
Terlouw gaf als voorbeeld van de twijfel die ook hem heeft bekropen, het plan van zijn partijgenoot De Graaf over de gekozen burgemeester. Hij wees er onder andere op dat we sinds invoering van het dualisme in de gemeentepolitiek benoemde wethouders (soms van buiten de raad) kennen, die vaak meer macht hebben dan de burgemeester. Ook vroeg Terlouw zich af of de verhouding tussen gekozen burgemeester en gekozen gemeenteraad wel goed was doordacht (Terzijde zij opgemerkt dat dit de kritiek van D66 op het stemgedrag van de PvdA-Eerste Kamerfractie wel in een ander perspectief zet).
Dergelijke vraagtekens zijn ook te zetten bij ideëen over een gekozen formateur. Bij de afgelopen verkiezingen zou Balkenende ongetwijfeld zijn gekozen tot formateur. Of hij veel had kunnen bereiken met dat mandaat is echter de vraag, want ook als gekozen formateur had hij voor de zware - en wellicht onmogelijke - taak gestaan een werkbare meerderheid bijeen te brengen.
Een grafische voorstelling in het AD over de politieke krachtsverhoudingen per gemeenten liet mooi zien wat het gevolg zou zijn geweest als wij nu een meerderheidsstelsel (districtenstelsel) hadden gehad, zoals sommige PvdA- en VVD-politici willen. Het CDA zou circa 120 zetels hebben gehaald, de PvdA een twintigtal en het restant zou naar de SP zijn gegaan. En wie weet had Rita Verdonk één zetel behaald. Zouden heel veel kiezers dan niet pas echt een kloof hebben gevoeld tussen kiezer en gekozenen? Voor wie het overigens nog niet weet: het tegenovergestelde van evenredige vertegenwoordiging is onevenredige vertegenwoordiging.
Het 'studeerkamer-karakter' van veel voorstellen bleek weer eens uit een advies van de Nationale Conventie. Die stelde voor om over ieder voorstel tot grondwetsherziening een referendum te houden (overigens in een op zich te prijzen voorstel om de procedure te vereenvoudigen). Zouden kiezers echt geïnteresseerd zijn in voorstellen over het voorzitterschap van Provinciale Staten of het verlenen van kiesrecht aan wilsonbekwamen; twee voorstellen die recentelijk in eerste lezing met nagenoeg algemene stemmen in beide Kamers werden aanvaard. En om een praktisch bezwaar te noemen: in 1981 waren er 34 voorstellen tot grondwetsherziening aanhangig. Het zou 'leuk' zijn geweest als over al die voorstellen tegelijk met de verkiezingen afzonderlijke referenda hadden moeten worden gehouden.
Als partijen nog eens staatkundige vernieuwing willen agenderen, doen zij er goed aan eerst de procedure om die vernieuwing te realiseren te vereenvoudigen. Zolang dat niet is gebeurd (en ook de kans daarop is uiterst klein) blijft het onbegonnen werk.
Toch denk ik dat ondanks dit alles staatkundige vernieuwing op dit moment toch mogelijk is, al kan misschien beter van staatkundige restauratie worden gesproken. Vooral terugkeer van een zelfstandiger (dualer) optredende Tweede Kamer is nu goed voorstelbaar. Het sluiten van een dichtgetimmerd regeerakkoord lijkt in de huidige situatie noch wenselijk noch haalbaar. Wie weet herleven daarmee de tijden van het kabinet-Den Uyl waarin voor bijna elk onderwerp een meerderheid moest worden verworven. Dat na afloop van die periode de opkomst bij de verkiezingen 88 procent was, het hoogste percentage sinds afschaffing van de opkomstplicht, was veelzeggend.
Er liggen derhalve goede kansen op herleving van het publieke politieke debat en voor stimulering van de politieke belangstelling. Ook dat is ook een vorm van staatkundige vernieuwing.