Onaantastbare lijsttrekker
Bijna dertig jaar geleden, in februari 1977, werd de toenmalige vice-premier en minister van Justitie, mr. A.A.M. van Agt, geconfronteerd met zware kritiek van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer. Die kritiek betrof de behandeling door de minister van de zogenaamde "Menten-affaire". Door iets te lang talmen met de arrestatie van deze Menten, die werd beschuldigd van oorlogsmisdaden, was hij "gevlogen" op het moment van zijn aanhouding. Van Agt was daarover al in 1976 door de Tweede Kamer ondervraagd, kort na de mislukte arrestatie. Hij had toen echter nog zo weinig inzicht in de toedracht (hij kwam immers net terug van een reis naar Roemenië) dat hij nauwelijks in staat was tot een bevredigend antwoord.
Begin 1977 had hij dat inzicht wel en hij had de Kamer intussen schriftelijk op de hoogte gesteld van de hele toedracht van de zaak. Waarbij hij politiek niet weinig werd geholpen door het feit dat Menten intussen - overigens vooral dankzij de inspanningen van de journalist Knoop - in Zwitserland was opgespoord en naar Nederland was teruggebracht. Van kwade trouw bij het ministerie of bij het OM was geen sprake geweest. Het optreden van Justitie was echter niet erg adequaat geweest en ook Van Agt zelf had verzuimd zichzelf tijdig op de hoogte te stellen.
Moest nu een tweede, meer concluderend, Kamerdebat met de minister volgen, ja of nee? Als dat gebeurde, kon het niet anders dan uiterst kritisch zijn jegens de minister, met gevaar zelfs voor zijn politieke positie. De fractie van de PvdA (let wel: een regeringsgezinde fractie; wij verkeerden onder het kabinet-Den Uyl) twistte er intern over: "politiek niet opportuun" stond tegenover "het parlement hoort zijn werk te doen". De laatste opvatting won het, met desastreuze consequenties.
Van Agt was immers niet langer alleen minister van Justitie; hij was inmiddels ook lijsttrekker geworden van het CDA. Hem in de Kamer met harde hand aanpakken kon door Van Agt zelf en door het CDA gemakkelijk worden uitgelegd als een "actie beschadiging lijsttrekker CDA", hetgeen dan ook prompt gebeurde. Dit, hoewel de fractie van de PvdA wist dat er ook na 1977 voor haar geen plek in de regering zou wezen zonder medewerking van het CDA. In het debat werd dit door Van Agt dan ook meedogenloos uitgebuit. Daartegenover bleef de zware kritiek staan van de Partij van de Arbeid, maar zonder dat die leidde tot de (in de woorden van Van Agt) "enig logische en voor de hand liggende uitkomst": een motie van afkeuring. Zeven maanden later zou de PvdA zichzelf terugvinden in de oppositie; Van Agt was inmiddels minister-president.
Het leek er even op alsof wij dezer dagen weer net zo ver zouden zijn. Bepaald niet zonder reden wilde de fractie van de PvdA, nu overigens vanuit de oppositiebanken, de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aanvallen op (bewust?) onjuiste verslaglegging van gebeurtenissen rond een centrum voor minderjarige asielzoekers. Voor de derde keer in korte tijd zou deze minister dan met vergelijkbare, zware parlementaire kritiek zijn geconfronteerd. De beide vorige keren leidde dat tot even zo vele moties van afkeuring, die overigens door de meerderheid werden verworpen. (Zij het wel een steeds kleinere meerderheid.) Het door het Kamerlid Dijsselbloem aangevraagde debat is niet doorgegaan wegens procedurele redenen. (De Kamermeerderheid had terechte kritiek op Dijsselbloems wijze van opereren.)
Als de minister alsnog tot verdediging wordt gedwongen, wordt het lastig want inmiddels is Rita Verdonk niet slechts minister maar ook kandidaat-lijsttrekker voor de VVD. De afloop van het debat is daardoor geheel voorspelbaar. Een lijsttrekker, maar ook een serieuze kandidaat voor die post, is immers in feite politiek onaantastbaar. (Ook nog als zij het in de strijd tegen haar concurrent zou verliezen?)
Het is nog sterker: voor de kritiserende parlementaire fractie kon het houden alleen al van zulk debat wel eens schadelijker uitvallen dan voor de bekritiseerde minister annex lijsttrekker. In 1977 heeft de PvdA veel gedaan om Van Agts wraakzucht te voeden. Wie weet, bereikt de PvdA nu hetzelfde effect bij een potentiële toekomstige coalitiepartner.
Blijft natuurlijk de vraag: moet zulk debat dan maar niet worden gehouden, hoewel het toch de morele plicht van het parlement is om ministers kritisch te volgen? In 1977 koos ik bij de beantwoording van die vraag voor de opportunistische variant, ook omdat er van verkeerd inlichten geen sprake was en omdat er intussen eigenlijk geen "affaire" meer was. Nu zou ik het niet zo zeker weten, omdat het met de parlementaire zeden echt verkeerd zou gaan, als de grootste oppositiepartij haar werk niet meer zou doen. Zij het dan wel op de procedureel juiste manier, natuurlijk.