Wat is een besluit?
Toen minister Thorbecke in 1851 een nieuw reglement van orde voor de ministerraad (RvOM) tot stand bracht, stond daar voor het eerst het vereiste geformuleerd van homogeniteit in 's raads besluiten. Thorbecke had, ook zonder reglement, voordien al meerderheidsbesluiten van de raad als besluit beschouwd en gepresenteerd. Dat was in die tijd om meer dan één reden bijzonder. De Grondwet kende geen ministerraad noch collegiale besluitvorming maar slechts individueel verantwoordelijke ministers. Thorbecke zelf maar ook al zijn generatiegenoten hielden voorts het idee in stand dat de regering werd gevormd door de koning, daarin door zijn ministers als adviseur bijgestaan. Geen van beide denkbeelden wees in de richting van een verplicht homogeen opererende ministerraad.
Dat deze homogeniteit er desondanks kwam maar ook in het RvOM werd vastgelegd, had alles te maken met de behoefte de relaties met de koning afdoende te regelen. Thorbecke en de zijnen verschaften de onvoorspelbare en antiliberale Willem III liever geen ruimte om ministers tegen elkaar uit te spelen door uit diverse adviezen dat te kiezen dat hem het prettigst uitkwam.
Met dit homogeniteitsvereiste (artikel 12 van het huidige RvOM) had Thorbecke de Staten-Generaal veel minder op het oog. In het parlement was het veel meer een man als de orthodoxe protestant Groen van Prinsterer die aandrong op homogeniteit onder de ministers en op het gezamenlijk kiezen van richting en koers. Toen politieke partijen in de regering en in het parlement steeds belangrijker werden in Nederland overigens leidend tot coalities werd de wenselijkheid van homogeniteit geleidelijk sterker benadrukt.
Dat had ook wel anders gekund. In ons eigen gemeentebestuur is homogeniteit nooit een vereiste geweest, maar ook buiten Nederland verdraagt zich bestuur door coalities blijkbaar heel goed met het ontbreken van homogeniteit. Maar, nog heel lang werd bij ons de koning of koningin maar liever kort aan de lijn gehouden en voorts was er weinig liefde voor een minderheid in het kabinet die in de Kamer haar eigen gang zou kunnen gaan. Toen Troelstra in 1914 de gedachte opwierp van diversiteit in de benadering van de Kamer, kreeg hij (misschien wel juist hij!) geen hand op elkaar voor zijn suggestie.
Enige weken geleden al vroeg het getob van het huidige kabinet met het homogeniteitsvereiste in het RvOM onze aandacht (column 28 oktober 2005). De handhaving daarvan in de huidige tijd van snelle communicatie wordt onmiskenbaar een probleem, zo bleek toen al.
Het wordt wel merkwaardig als de ene minister wel van een besluit spreekt, maar de ander vindt van niet; in hoofdzaak om zijn verzet ertegen openbaarlijk te kunnen volhouden. En er vervolgens met de taal wordt geknutseld (geen 'besluit' maar een 'voornemen') om in het vage te kunnen laten of er daadwerkelijk is besloten, ja of neen. (Het wordt bovendien een tikje beschamend als het gaat om beslissingen over andermans leven en dood.) Heeft het kabinet op 22 december besloten over een expeditie naar Afghanistan of niet? Blijkbaar niet, want nadien lieten de ministers van D66 openlijk blijken er anders over te denken dan hun collegae. Of heeft het kabinet pas op 13 januari besloten? De een zegt van wel, de ander van niet.
Bij dit kabinet moeten wij er - als ik het tenminste goed heb begrepen - vanuit gaan dat de ministerraad heeft besloten indien achteraf geen verzet van individuele ministers meer te horen valt. Groen van Prinsterer, de oudste erflater van het gedachtegoed van onze minister-president, zou zich in zijn graf omdraaien, indien hij van deze conclusie vernam. Naar wat Willem III's huidige erfgenaam ervan vindt, zullen wij kiesheidshalve maar niet vragen.