"Productiecijfers"
Deze week hebben het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis (CPG) in Nijmegen, het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) in Groningen en het Parlementair Documentatie Centrum (PDC) in Den Haag/Leiden een samenwerkingsconvenant gesloten.
De drie instituten houden zich, vanuit een eigen invalshoek, bezig met onderzoek en dataverzameling op politiek en parlementair gebied. In Nijmegen ligt de nadruk op de naoorlogse geschiedschrijving over de achtereenvolgende kabinetten. DNPP publiceert veel over ontwikkelingen op het gebied van het partijwezen en verzamelt en archiveert documenten uit de partijpolitieke geschiedenis. Bij PDC ligt de nadruk op biografische gegevens en op het voor een breed publiek toegankelijk maken van actuele en historische onderwerpen.
De samenwerking kan, mede door de lancering van een nieuwe website, een bijdrage leveren aan toekomstig onderzoek op parlementair en (partij)politiek gebied. We hebben het dan echter over traditioneel historisch onderzoek, gebaseerd op bronnen- en literatuuronderzoek, interviews etc.
De samenwerking brengt helaas een ander type onderzoek nog niet naderbij. Dat is onderzoek naar de activiteiten van het parlement, zoals dat in de jaren tachtig aan de Universiteit Leiden plaatsvond. De Leidse wetenschapper Gerard Visscher publiceerde in 1994 op basis van dit onderzoek een lijvig proefschrift over de parlementaire invloed op wetgeving. Hij maakte gebruik van door het PDC verzamelde gegevens over wetgevingsactiviteiten in de periode 1963-1986.
Sinds de financiering daarvan stopte (en er geen organisatie was om het over te nemen) vindt echter geen verdere aanvulling van dat bestand plaats. Cijfers over wat de Tweede Kamer precies doet, wat haar invloed op de wetgeving is en of zich daarbij ontwikkelingen voor doen, zijn daardoor niet meer beschikbaar.
Goed beschouwd is het uiteraard merkwaardig dat deze 'productiecijfers' niet voor handen zijn. Ieder bedrijf wil toch weten wat de productie is, hoe die kan worden verhoogd, waar kosten kunnen worden gereduceerd en hoe ervoor kan worden gezorgd dat interne processen beter verlopen.
Nu weet ik uiteraard dat een parlement geen gewoon bedrijf is. Dat neemt niet weg dat het toch ook voor een parlement interessant moet zijn om te zien of al die vragen die worden gesteld, al die moties die worden ingediend en al die amendementen die worden gemaakt ergens toe leiden. Als de Kamer zelf niet in staat is tot het maken van dergelijke analyses - wat heel goed denkbaar is - dan zouden op zijn minst wetenschappers moeten worden gefaciliteerd om die taak op zich te nemen. Het verzamelen en beschikbaar stellen van basismateriaal is daarvoor een eerste vereiste.
Inmiddels is recent het project e-Parlement gelanceerd. Daardoor moeten alle parlementaire stukken beter toegankelijk worden voor de bevolking. Dat lovenswaardige streven, zou kunnen worden versterkt door ook gegevens zoals tijdstip van indiening en afhandeling, stemmingsresultaten, ondertekenaar(s), etc. toe te voegen in een vorm die verder onderzoek mogelijk maakt.
Daarmee kan het activiteiten-onderzoek nieuw leven worden ingeblazen, zodat het onderzoek over de periode 1963-1986 een vervolg kan krijgen en we een beter zicht krijgen en houden op de invloed van het parlement.