CDA 25 jaar in tweestromenland
Toen Dries van Agt eind 1976 de eerste lijsttrekker van het CDA werd, verklaarde hij: "Wij buigen niet naar links en wij buigen niet naar rechts". Daarmee leek het CDA, toen nog een federatie en partij-in-wording, de traditionele middenpositie van met name de KVP over te gaan nemen. Nederland leek nog altijd een driestromenland te zijn, daar waar in de jaren zestig door politicologen een tweedeling was voorspeld. Maar is er wel sprake van een driestromenland?
De naoorlogse politiek werd aanvankelijk beheerst door coalities op brede basis, met de KVP van Romme en de PvdA van Drees als voornaamste partners. Na 1959 werden kabinetten van christen-democraten en liberalen regel, en kabinetten met de PvdA uitzondering. De Amsterdamse hoogleraar Daudt wees in dat verband op de regel van Nolens dat katholieken eigenlijk altijd alleen in uiterste noodzaak met sociaal-democraten regeren.
In een latere studie wees Anneke Visser die theorie af. En het is inderdaad de vraag of zij gold voor de jaren vijftig. Sinds de jaren '60 lijkt de regel echter wel degelijk van toepassing, vooral bij KVP en CHU. Die lijn zette zich bij de in 1980 verenigde christen-democraten in sterkere mate door. Bij die oriëntatie op rechts spelen enkele factoren een rol.
Allereerst verlieten aan het einde van de jaren zestig een aantal progressievere christenen de confessionele partijen. De linkervleugel was in die kringen al nooit zo sterk, maar in de jaren zeventig zou zij - zeker in KVP en CHU - nagenoeg verdwijnen. Alleen de ARP - die in de jaren zestig een koers van evangelische-radicaliteit voorstond - had een redelijk sterke linkervleugel. Maar enige relativering is op zijn plaats. Haar leider, Barend Biesheuvel, verbond in 1972 nog zijn politieke lot aan het voortbestaan van een kabinet met de VVD.
KVP en ARP (en zelfs de CHU) hadden ook altijd een tamelijk invloedrijke vakbondsvleugel. Die was in de jaren tachtig vrijwel verdwenen. In de CDA-fractie van 1986 zaten bijvoorbeeld nog slechts drie leden afkomstig uit de vakbond. Ook Aart-Jan de Geus en Gerda Verburg kunnen dat niet verhullen.
Verder is er het samengaan van CHU met KVP en ARP. Was de CHU in de jaren vijftig onder Tilanus nog een gematigd voorstander van samenwerking met de PvdA, in de jaren zestig en zeventig was daarvan geen sprake meer. De CHU bleef dan ook buiten de kabinetten-Cals en -Den Uyl. Totstandkoming van het CDA heeft alleen daarom al vorming van een kabinet van christen-democraten en PvdA bemoeilijkt.
Het verdwijnen van de linkervleugel en marginaliseren van de vakbondsvleugel, maar - het moet worden benadrukt - ook de opstelling van de PvdA, die het CDA als voornaamste tegenstander ter rechterzijde positioneerde, heeft het CDA naar rechts van het midden gedreven. Dat maakte de keuze voor een terugtredende overheid, voor beperking van de verzorgingsstaat en voor meer marktwerking niet alleen gemakkelijker maar uiteindelijk zelfs logisch.
Vanaf 1980 koos het CDA steeds van harte voor samenwerking met de VVD. Dat was in 1982 en 1986 het geval en evenzo in 2002 en 2003. En als het CDA in 1994 een kans had gekregen om mee te regeren, dan zou dat samen met de VVD zijn geweest en niet met de PvdA.
In 1981 kwam de coalitie met de PvdA met zichtbare tegenzin van politiek leider Van Agt tot stand. Alleen het in 1989 gevormde kabinet-Lubbers/Kok leek meer te zijn dan een verstandshuwelijk. Dat kwam enerzijds doordat twee pragmatici, Lubbers en Kok, als onderhandelaars en leiders optraden en anderzijds omdat CDA en VVD na zeven jaar samenwerking op elkaar waren uitgekeken (en nauwelijks nog een meerderheid hadden). Maar juist van de zijde van het CDA kwam er oppositie tegen dat kabinet, waarbij zowel CDA-fractieleider Brinkman als fractievoorzitter Kaland in de Senaat een hoofdrol speelden.
Nu het CDA na acht jaar oppositie tegen de kabinetten-Kok de zaken weer op orde heeft en er geen buitengewone omstandigheden zijn voor herleving van Paars, heeft het zijn traditionele bondgenootschap met de VVD weer kunnen oppakken. Daarmee is het beeld bevestigd dat er wel degelijk sprake is van een tweedeling in de Nederlandse politiek. Ter linkerzijde een grote PvdA en daarnaast GroenLinks en SP (en ChristenUnie!), en ter rechterzijde CDA en VVD. In 2003 gingen zij al gezamenlijk de verkiezingsstrijd in en dat lijkt zich in 2007 te gaan herhalen.
Twee factoren zouden in 2007 alsnog tot een driestromenland kunnen leiden. Als CDA en VVD (met D66) hun meerderheid dreigen te verliezen, zou het CDA toch weer een opening naar links kunnen gaan zoeken. Verder zou interne oppositie, zoals van Bert de Vries, reden kunnen zijn om het traditionele bondgenootschap met de VVD (tijdelijk) op te geven. Een combinatie van beide factoren ligt daarbij nog het meest voor de hand.