Handtekening
In deze week waarin de Leidse universiteit haar 86e lustrum viert, gaan de gedachten nog even terug naar de eredoctor van de 86e dies natalis in februari, koningin Beatrix. In haar aanvaardingsrede, een mooie exercitie in constitutioneel recht, liet zij iets onbesproken wat zij later, op 28 april, wel uiteenzette in haar door de tv uitgezonden gesprek met prof. Dorien Pessers: de betekenis van haar handtekening onder regeringsbesluiten.
Deze handtekening betekent allerminst dat zij het eens is met het ondertekende besluit, zoals ondanks alles nog steeds dikwijls wordt geloofd. (Het zou ook eigenaardig zijn als zij elk besluit van de ministerraad zou aanvaarden, hoe tegenstrijdig dit ook moge zijn aan vorige besluiten.) Haar 'seign' houdt niet meer maar ook niet minder in dan dat het besluit volgens een juridisch ordentelijk gevolgde procedure tot stand is gekomen.
De koningin onderschreef tegenover prof. Pessers de inmiddels algemeen aanvaarde interpretatie in het staatsrecht van de koninklijke handtekening. Deze uitleg - en dat is wel pikant - werd in 1991 uiteengezet voor de tv door mijn toenmalige Amsterdamse vakbroeder, Luc. Prakke. Hij deed dat toen de Belgische koning Boudewijn zich een dagje "buiten staat" had laten verklaren, omdat hij de abortuswet niet had willen tekenen. Zulk een weigering, zei Prakke, zou hier niet denkbaar zijn gegeven het karakter van 's konings handtekening in Nederland. Koningin Beatrix blijkt het daar bijna vijftien jaar later mee eens.
Tot deze ordentelijke procedure behoort overigens de tijdige en behoorlijke raadpleging van de koningin ( the right to be consulted) voordat de ministerraad zijn besluit neemt. Tot lichte ontsteltenis van sommige beginnende ministers neemt de koningin deze raadpleging uiterst serieus. Zij kan daarbij redelijk lastig wezen. Maar ja, waartoe hebben wij een koningin als zij niet lastig mag zijn, zolang het 'haar beurt' is?
Toch, met deze in het staatsrecht aanvaarde en door de koningin erkende interpretatie van de koninklijke handtekening en daarmee ook van het beslissende karakter van het ministeriële contraseign is er historisch iets merkwaardigs aan de hand. Toen het 'contraseign' in 1840 in de Grondwet werd geïntroduceerd, was daarvan de bedoeling dat op de besluiten van de koning ( 'seign' ) een juridische controle door de minister zou plaatsvinden om het ordentelijke karakter van deze besluiten vast te kunnen stellen.
Daartoe werd het 'contraseign' ingevoerd en daarmee de juridische verantwoordelijkheid van de minister. Daar was de koning niet blij mee, maar in 1840 viel het niet meer tegen te houden. Wij hebben het echter over precies de omgekeerde situatie van wat tegenwoordig de betekenis is van 'seign' en 'contraseign'.
Beter symbool van de radicaal gewijzigde rol van de koning in ons constitutionele bestel is nauwelijks denkbaar.