Artikel I-56: De begroting van de Unie
Inhoudsopgave van deze pagina:
De jaarlijkse begroting van de Unie wordt overeenkomstig artikel III-404 bij Europese wet vastgesteld.
Dit artikel is nieuw en heeft tot doel de jaarlijkse begroting een plaats te geven in Deel I van het Grondwettelijk Verdrag. Op deze manier komt ook door middel van de rangschikking in de artikelen I-54, I-55 en I-56 de hiërarchie der financiële bepalingen tot uitdrukking.
Artikel I-56 wordt nader uitgewerkt in artikelen III-403 tot en met III-409. De artikelen III-410 tot en met III-414 bevatten de gemeenschappelijke bepalingen voor het meerjarig financieel kader en de begroting. Tot slot is in artikel III-404 een tweetal lagen van besluitvorming opgenomen.
De overige artikelen in Afdelingen 2 en 3 van Hoofdstuk II van Titel VI van Deel III van het Grondwettelijk Verdrag inzake de jaarlijkse begroting en in Afdeling 4 betreffende de gemeenschappelijke bepalingen (artikelen III-410 tot en met III-414) bevatten bepalingen die grotendeels overeenstemmen met de bepalingen uit het EG-Verdrag. Dit geldt ook voor de bepaling betreffende fraudebestrijding (artikel III-415).
-
1.De vaststelling van en verlening van machtiging voor alle uitgaven en ontvangsten van de Unie voor elk kalenderjaar geschiedt bij de begroting. De goedgekeurde begroting dient in evenwicht te zijn. Voor de goedkeuring van de gewijzigde en aanvullende begrotingen gelden dezelfde voorwaarden als voor de begroting. De bestemming van de ontvangsten wordt niet vastgelegd.
-
2.De bovengrens van de in het begrotingsjaar op te nemen en te verstrekken leningen wordt vastgesteld in de begroting. Behalve wanneer de begroting ter zake uitdrukkelijk een uitzondering maakt, mogen de geleende gelden uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van investeringen.
-
3.De kredieten zijn verdeeld over hoofdstukken waarin de uitgaven zijn gegroepeerd naar hun aard of hun bestemming en onderverdeeld volgens de bepalingen van het financieel reglement. De uitgaven van andere instellingen dan de Commissie worden in afzonderlijke delen van de begroting opgenomen; zij worden voorbereid en beheerd door deze instellingen en kunnen slechts betrekking hebben op de huishoudelijke uitgaven.
-
4.Het financieel reglement van de Unie wordt vastgesteld bij organieke wet.
-
1.Bij wet wordt beslist over de aard en het plafond van de financiële middelen van de Unie. Deze wet vereist instemming van de meerderheid van de leden van het Europees Parlement en van twee derden van de stemmen, alsmede van een overgekwalificeerde meerderheid in de Raad (1).
-
2.Alle jaarlijkse ontvangsten en uitgaven van de Unie worden in de begroting ingeschreven. Deze wordt elk jaar volgens de wetgevingsprocedure goedgekeurd.
-
3.Elk voorstel tot het doen van nieuwe uitgaven moeten vergezeld gaan van een voorstel omtrent de daar tegenover staande ontvangsten.
-
4.De Unie is onderworpen aan dezelfde begrotingsdiscipline die de wetgeving van de Unie ook aan de lid-staten oplegt.
Voetnoot bij lid 1
(1) Eenparigheid van stemmen gedurende een overgansperiode van 10 jaar.
Het Europees Parlement en de Raad stellen, op voorstel van de Commissie, overeenkomstig de in artikel W bepaalde regels (voorheen 272 VEG, deel II van de Grondwet) de jaarlijkse begroting van de Unie vast.
De begroting van de Unie wordt vastgesteld met inachtneming van de in artikel Y (deel II van de Grondwet) bedoelde meerjarige financiële vooruitzichten.
Voetnoot:
Met de formulering "op voorstel van de Commissie" wordt niet vooruitgelopen op de stemregels in de Raad, die het onderwerp zullen zijn van de "in artikel W bepaalde regels". Het is niet de bedoeling de consequenties die aan het initiatief van de Commissie verbonden zijn, tot de begrotingsprocedure uit te breiden.
In de bespreking op 5 en 6 december 2002 heeft de Conventie de voorstellen van werkgroep IX inzake de gedetailleerde voorschriften voor de jaarlijkse begrotingsprocedure niet gesteund. Toch is er een zekere consensus ontstaan over het beginsel dat de twee geledingen van de begrotingsautoriteit, het Europees Parlement en de Raad, gezamenlijk de begroting moeten vaststellen, op basis van een aangepaste codecisieprocedure. De nadere bijzonderheden die in deel II van de Grondwet moeten worden opgenomen ter vereenvoudiging van het huidige artikel 272, moeten later worden bepaald.
Opgemerkt zij dat de voorgestelde formulering van artikel 40, in vergelijking met de beschrijving van de "wetgevingsprocedure" in ontwerp-artikel 25, niet voorziet in stopzetting van de procedure als er geen akkoord is. Een begrotingsprocedure kan immers niet worden "stopgezet", want de Unie kan niet zonder begroting. De gedetailleerde procedure is juist bedoeld om het antwoord te geven op de vraag "wat als Parlement en Raad het niet eens zijn?".
De Conventie heeft ook met belangstelling kennis genomen van het voorstel om de financiële vooruitzichten, die nu in een interinstitutioneel akkoord zijn opgenomen, in de Grondwet te verankeren. Veel Conventieleden vinden dat de vooruitzichten sinds hun invoering in 1988 hebben bijgedragen aan de stabiliteit en de naleving van de begrotingsdiscipline. Eigenlijk moet er op worden gewezen dat het verslag van werkgroep IX de vereenvoudiging van de jaarlijkse begrotingsprocedure verbindt aan de opneming van de financiële vooruitzichten in de Grondwet, zodat deze juridisch bindend worden.
Als dit beginsel in deel I zou worden opgenomen, zal de Conventie later een rechtsgrondslag moeten opnemen in deel II van de Grondwet en moeten besluiten welke elementen van de perspectieven rechtstreeks in de Grondwet behoren te worden neergelegd. Ook de procedure voor de aanneming van de wet over de financiële vooruitzichten zou in de rechtsgrondslag in deel II moeten worden bepaald.
Concluderend kan worden opgemerkt dat in artikel 40 een procedure wordt voorgesteld die de grootste gemene deler vormt van de opvattingen van de Conventieleden. Aangezien het debat in de plenaire zitting geen alternatieven heeft opgeleverd, is nader beraad in een kleine denkgroep nodig, die zich zal buigen over de jaarlijkse begrotingsprocedure en de rechtsgrondslag voor de aanneming van de financiële vooruitzichten en de werkingssfeer daarvan, die in deel II van de Grondwet moeten worden opgenomen.
Op voorstel van de Commissie stellen het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig de in artikel [voorheen 272] bepaalde regels de Europese wet houdende de jaarlijkse begroting van de Unie vast.
Met betrekking tot de jaarlijkse begrotingsprocedure zijn tegenstrijdige wijzigingsvoorstellen ingediend, vooral waar het gaat om de oplossing voor het geval dat het Parlement en de Raad er niet in slagen om tot overeenstemming te komen.
De Studiegroep heeft een procedureschema voorgesteld waarvan de belangrijkste elementen in het onderhavige ontwerp-artikel zijn opgenomen, terwijl de bijzonderheden te vinden zijn in ontwerp-artikel 3 van de begrotingsbepalingen van Deel III .
Het zou gaan om een wet die wordt vastgesteld krachtens een ad hoc-procedure. Het Praesidium heeft het woord iogezamenlijkl? geschrapt om de aard van de procedure nader te preciseren. De wet zou worden vastgesteld op voorstel van de Commissie. Volgens de Studiegroep begrotingsprocedure moet het wetgevingsinitiatief bij de Commissie berusten, zonder dat dit evenwel van invloed is op de stemregels bij de Raad. Er moet voorzien worden in een uitzondering op de consequenties van het initiatief van de Commissie voor wat betreft de stemming in de Raad zoals die thans in artikel [voorheen 250 VEG] zijn vastgelegd.
De Studiegroep stelt voor, het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven op te heffen. Deze stap zou wel ondergeschikt moeten zijn aan de vastlegging van het beginsel dat de begrotingsautoriteit en de Commissie erop toezien dat de Unie over de nodige financiële middelen beschikt om aan haar wettelijke verplichtingen jegens derden te voldoen. In een aantal wijzigingsvoorstellen (Villepin, Schluter, Lopes en Lobo Antunes en Roche) wordt voorgesteld dit beginsel in de Grondwet vast te leggen. Momenteel is het beginsel inderdaad opgenomen in ontwerp-artikel [] van de begrotingsbepalingen van Deel III.
Op voorstel van de Europese Commissie stellen het Europees Parlement en de Raad van Ministers overeenkomstig de in artikel III-310 bepaalde regels de Europese wet houdende de jaarlijkse begroting van de Unie vast.
De jaarlijkse begroting van de Unie wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel III-310 bij Europese wet vastgesteld.
De jaarlijkse begroting van de Unie wordt overeenkomstig artikel III-404 bij Europese wet vastgesteld.