Artikel I-10: Het burgerschap van de Unie

I-9
Artikel I-10
I-11

Inhoudsopgave van deze pagina:


  • 1. 
    Eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, is burger van de Unie. Het burgerschap van de Unie staat naast het nationale burgerschap en treedt niet in de plaats daarvan.

1.

Toelichting Nederlandse regering

Het burgerschap van de Unie is geïntroduceerd bij het Verdrag van Maastricht. De notie van het burgerschap van de Unie beoogt een nauwere band te scheppen tussen de Unie en haar burgers. Om die reden ook is een opsomming van de rechten van de burgers opgenomen in Deel I van het Grondwettelijk Verdrag.

De in artikel I-10 van het Grondwettelijk Verdrag opgenomen rechten waren al opgenomen in de artikelen 17 tot en met 21 van het EG-Verdrag. Zij worden nader uitgewerkt in Titel II van Deel III van het Grondwettelijk Verdrag.

De rechten die voortvloeien uit het burgerschap van de Unie zijn opgenomen in Titel V van Deel II, betreffende het Handvest van de Grondrechten van de Unie (artikelen II-99 tot en met II-106). Deze plaats onderstreept het fundamentele karakter van deze rechten, die in acht genomen moeten worden bij al het optreden van de instellingen en van de lidstaten bij de uitvoering van het Unierecht. Op deze in het Handvest opgenomen bepalingen wordt hieronder niet afzonderlijk ingegaan.

2.

Toelichting Belgische regering

Artikel I-10 verzamelt in het begin van de Grondwet een aantal rechten die momenteel verspreid zijn in de verdragen (het recht zich vrij op het grondgebied te verplaatsen en er vrij te verblijven, het actieve en passieve kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen, het recht op diplomatieke en consulaire bescherming, het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, het recht om zich tot de ombudsman te wenden, het recht zich in een van de talen van de Grondwet tot de instellingen en de adviesorganen van de Unie te richten en in die taal antwoord te krijgen).

Een aantal van deze rechten vindt men ook terug in het Handvest voor de grondrechten.

3.

Ontwikkeling artikel

1984

De burgers van de Lid-Staten zijn daardoor tevens burgers van de Unie. Het burgerschap van de Unie is gebonden aan het staatsburgerschap van een Lid-Staat en kan niet afzonderlijk worden verworven of verloren. De burgers van de Unie nemen deel aan het politieke leven van de Unie in de door dit Verdrag bepaalde vormen, genieten de hun door de rechtsorde van de Unie toegekende rechten en eerbiedigen haar wetten.

1994

Iedere burger die de nationaliteit van een lid-staat bezit is ipse facto burger van de Unie.

2003
  • 1. 
    Het burgerschap van de Unie komt toe aan eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie staat naast, en treedt niet in de plaats van het nationale burgerschap. Alle burgers van de Unie zijn gelijk voor de wet.
  • 3. 
    Deze rechten worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij deze Grondwet en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.

4.

Toelichting

De definitie van het burgerschap van de Unie die in het eerste lid wordt gegeven, volgt die van het huidige EG-Verdrag. In dat lid is voorts het beginsel van gelijkheid van alle Europese burgers vastgelegd.

In de opsomming van de rechten van de burgers in lid 2 worden alle rechten vermeld die momenteel in het deel "burgerschap" van het EG-Verdrag staan. Het recht op toegang tot de documenten van de instellingen, dat thans in artikel 255 VEG is opgenomen, zou worden opgenomen onder de titel "Het democratische leven" of de titel "Instellingen" van het Constitutionele Verdrag. Hetzelfde zou kunnen worden gedaan met het recht op behoorlijk bestuur dat in het Handvest (artikel 41) is vastgelegd, omdat het Handvest dat recht aan "eenieder" verleent.

Meer gedetailleerde bepalingen en de rechtsgrondslagen in verband met de definitie van de voorwaarden en de beperkingen van de uitoefening van de bovengenoemde rechten (zie de artikelen 18, lid 2, 19, lid 1 en lid 2 (meer bepaald de tweede zin), 20, tweede zin, 194 en 195 van het EG-Verdrag), zouden worden opgenomen in het tweede deel van het Verdrag. Hetzelfde zou worden gedaan met het huidige artikel 22 VEG, betreffende de mogelijke verdere ontwikkeling van de rechten van de burgers.

2003
  • 1. 
    Eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, is burger van de Unie. Het burgerschap van de Unie staat naast het nationale burgerschap en treedt niet in de plaats daarvan.
  • 2. 
    De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die in deze Grondwet zijn neergelegd. Zij hebben:
    • het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;
    • het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijven, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat;
    • het recht om, op het grondgebied van een derde land waar de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, niet vertegenwoordigd is, de bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat te genieten onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat;
    • het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de ombudsman van de Unie te wenden, alsook de Instellingen en de adviesorganen van de Unie in een van de officiële talen van de Unie aan te schrijven en in die taal antwoord te krijgen.
  • 3. 
    Deze rechten worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij deze Grondwet en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
2003
  • 1. 
    Eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, is burger van de Unie. Het burgerschap van de Unie staat naast het nationale burgerschap en treedt niet in de plaats daarvan.
  • 2. 
    De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die in deze Grondwet zijn neergelegd. Zij hebben:
    • het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;
    • het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijven, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat;
    • het recht om, op het grondgebied van een derde land waar de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, niet vertegenwoordigd is, de bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iederea ndere lidstaat te genieten onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat;
    • het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de ombudsman van de Unie te wenden, alsook de Instellingen en de adviesorganen van de Unie in een van de officiële talen van de Unie aan te schrijven en in die taal antwoord te krijgen.
2003
  • 1. 
    Eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, is burger van de Unie. Het burgerschap van de Unie staat naast het nationale burgerschap en treedt niet in de plaats daarvan.
  • 2. 
    De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die in de Grondwet zijn neergelegd. Zij hebben:
    • a) 
      het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;
    • b) 
      het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waarin zij verblijven, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat;
    • c) 
      het recht om op het grondgebied van een derde land waarin de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, niet vertegenwoordigd is, de bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat te genieten onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat;
    • d) 
      het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de Europese ombudsman te wenden, alsook zich in een van de officiële talen van de Grondwet tot de instellingen en de adviesorganen van de Unie te richten en in die taal antwoord te krijgen.
2004
  • 1. 
    Eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, is burger van de Unie. Het burgerschap van de Unie staat naast het nationale burgerschap en treedt niet in de plaats daarvan.