Herbevestigd beeld
De coronacrisis heeft enige tijd een matigende invloed gehad op de samenleving en zelfs even op de politiek. Natuurlijk, er was kritiek op het kabinet, maar zeker aanvankelijk werd het zaaien van verdeeldheid onwenselijk gevonden en zelfs afgekeurd. Het ging daarbij om wijze zelfbeperking van politieke partijen, die beseften dat het kabinet voor een enorme opgave stond. Niettemin waren er bijna vanaf het begin van de crisis partijen die vooral uit leken op het zich afzetten tegen elke maatregel om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Zei het kabinet A, dan zeiden zij B. Om daarna net zo gemakkelijk een draai te maken, als het beleid werd aangepast.
De stelling van premier Rutte dat het kabinet maatregelen moest nemen op basis van vijftig procent aan kennis, bood geen absolute vrijbrief. Wie zich enigszins in de situatie verplaatste waarin het kabinet zich bevond, kon evenwel niet anders dan terughoudend zijn in het uiten van kritiek. De stelling 'wij hadden het beter gedaan' was bovendien uiterst pretentieus.
Naar mate de crisis langer duurde, nam de kritiek toe en bepaalde kabinetsmaatregelen gaven daar ook zeker aanleiding toe. Vanaf het begin van de zomer werd, zo kun je stellen, de 'normale' tegenstelling kabinet-oppositie weer zichtbaarder. Het pregnantst was dat bij de discussie over de extra beloning van zorgpersoneel. In de Eerste Kamer deed zich bovendien een unieke botsing tussen kabinet en oppositie voor rond de zogenoemde huurstop (het tijdelijk afzien van huurverhoging). Die terugkeer naar normale parlementaire verhoudingen kon in veel opzichten 'gezond' worden genoemd. Maatregelen mogen ter discussie staan en tegenstellingen mogen zichtbaar zijn. Dat alles ook met in gedachte dat er over een half jaar verkiezingen zijn en dat partijen zich nu eenmaal al weer meer gaan profileren.
Het beeld was echter niet voor alle oppositionele partijen hetzelfde. De partijen die al van het begin flinke kritiek hadden en die pretendeerden het veel beter te kunnen, werden steeds meer tolk van een nogal heterogene groep burgers, die vooral behoefte aan 'verzet' leek te hebben. Dat gold met name voor Forum voor Democratie. Verzet niet alleen tegen coronamaatregelen (waarbij zelfs de term 'dictatuur' viel), maar ook tegen het 5G-netwerk, vaccinatie, de EU, de (publieke) media, aantasting van volkswaarden en wat al niet meer. Nu heeft iedereen recht zijn of haar mening te uiten, maar partijen die zich met die groep verbinden, hebben wel iets uit te leggen. De omarming van querulanten, zelfbenoemde (pseudo-)wetenschappers en complotdenkers, die er alleen op uit leken verdeeldheid aan te wakkeren, lijkt me moeilijk verdedigbaar voor partijen die aanspraak maken op regeermacht. Hoe serieus kunnen we die partijen nog nemen?
Op zichzelf was die houding niet zo verrassend, want het zijn dezelfde partijen die wetenschappelijke onderbouwing van de klimaatproblematiek ontkennen. Ze houden vol dat er geen sprake is van snelle opwarming van de aarde en van een steeds urgenter klimaatprobleem. Zelfs signalen als extreme bosbranden in Australië en Californië, ontdooiende permafrost in Siberië, afkalving van Groenland, in frequentie en hevigheid toenemende hittegolven - om er maar enkele te noemen - leiden niet tot reflectie op het eigen standpunt. De wetenschap wordt genegeerd, de pseudowetenschap omarmd. Overigens ligt het klimaatbeleid vast in verdragen en wetgeving.
Wie die houding heeft, wie wetenschap niet erkent als basis voor beleidsbeslissingen, en wie vooral stem wil geven aan complotdenkers en aanhangers van irrationele denkbeelden, plaatst zich feitelijk buiten de politieke en maatschappelijke orde. Het gaat dan immers om het ontkennen van een probleem, waar de vraag zou moeten zijn: hoe gaan we het probleem aanpakken. Zelfs als er substantiële electorale steun voor die partijen is, is samenwerking met andere partijen (in welke vorm dan ook) ondenkbaar.
De strijd in maart 2021 gaat dan ook om twee zaken. Ten eerste de vraag wat de krachtsverhouding wordt tussen constructieve partijen en 'anti-partijen' en ten tweede: wat worden de krachtsverhoudingen tussen de diverse constructieve partijen. De laatste vraag is feitelijk relevanter dan de eerste.