Regeren zonder regelgeving
Er zijn van die momenten waarop succesvol leiding geven alleen kan komen van nationale leiders, zoals bij ons premier Rutte, in Frankrijk de president en in Duitsland de Bondskanselier. De bestrijding van het coronavirus vergt immers een optreden dat een beroep doet op alle nationale tradities en gevoelens. Aan Europese leiders heb je dan niet veel, tenzij door hun vermogen om betrekkelijk snel te coördineren en te voorkomen dat iedere lidstaat zijn eigen weg gaat, desnoods ten koste van de andere. Dat zegenrijke werk kan trouwens het beste in betrekkelijke stilte plaatsvinden, zoals nu het geval is.
Een heel andere situatie dan tien jaar geleden toen de euro moest worden gered. Toen werd, ook in Nederland, verwachtingsvoller gekeken naar de Duitse Bondskanselier en naar de president van de Europese Centrale Bank, Draghi, dan naar onze eigen premier. In beide gevallen was het de Europese Raad van regeringsleiders die de lijnen moest bepalen, meer dan de klassieke organen van de Europese Unie, zoals Commissie, raad van ministers en parlement. Bij de euro kwam het aan op monetaire en budgettaire harmonisatie. Bij de bestrijding van de coronacrisis gaat het juist om noodzakelijke variatie en nationaal leiderschap, daargelaten dat gezondheidsbeleid niet tot de taken van de Europese Unie behoort1).
In situaties als deze is Europa meer gebaat bij, wat sinds 2000 heet, de ‘Open Method of Coordination’, in dat jaar geïntroduceerd tijdens een topconferentie van regeringsleiders in Lissabon1). In de hoofdrol de Britse premier Tony Blair samen met zijn Spaanse collega José Maria Aznar. Bij OMC ging het niet om regelgeving, zoals tot dan toe gebruikelijk was geweest bij het bouwen aan de interne markt. Nu stond goed overleg voorop en afspraken over de richting van het beleid, die iedere regeringsleider in eigen land zou bevorderen met gebruikmaking van de eigen nationale instrumenten. Voortgang zou worden gewaarborgd door benchmarking en door peer pressure, het elkaar kritisch volgen op de nakoming van de afspraken. Wat ontbrak was elke formele dwang.
In de OMC was de hand van de Brit Blair goed zichtbaar. Britten houden in het algemeen niet van supranationale regelgeving, maar Blair bleek ook een neoliberaal in zijn beleidsvoorkeuren. De in 2000 vastgestelde Lissabon-agenda moest het hebben van economisch groeibeleid, hervorming en flexibilisering van de arbeidsmarkt, sanering van de sociale zekerheid en van de pensioenen. Alles om de werkgelegenheid op te voeren en in de hele Unie veel hogere percentages arbeidsparticipatie te behalen dan tot dan gebruikelijk. De Unie moest tegen 2020 ‘de meest competitieve en dynamische kennis-georiënteerde economie ter wereld zijn’.
Zowel de Lissabonagenda als de open coördinatiemethode kregen in Europa een slechte naam, vooral in Frankrijk en Duitsland, waar het uitgesproken liberale karakter van de agenda niet werd gewaardeerd, ondanks de medeondertekening van sociaaldemocratische leiders als Gerhard Schröder, Lionel Jospin en Wim Kok. De meest blije Eurocommissaris was Frits Bolkestein, meer dan zijn voorzitter Romano Prodi.
De agenda was tegelijk veel te pretentieus en vaag tegelijk, zodat het succes ervan na een paar jaar al uiterst gebrekkig bleek. In 2004 werd inmiddels oud-premier Wim Kok door de Europese Raad aan het werk gezet om de Lissabondroom te evalueren. Hoewel hij zijn werk deed in het verband van een ‘high level werkgroep’ was het commentaar typisch Kok: ‘te pretentieus, te breed en vaag, te weinig geconcentreerd op concrete doelen en te weinig besluitvaardig’. Met veel minder pretenties werd de Lissabonagenda alsnog aangepast door de Europese Raad, maar de open coördinatiemethode bleef, begeleid door de Europese Commissie, en ging nu ook met enig succes functioneren. ‘Lissabon’ bleef overigens in veel opzichten een neoliberaal project, met alle voors en tegens van dien.
Sindsdien heeft Tony Blairs open coördinatiemethode school gemaakt, bij voorbeeld in het Europese onderzoeks- en ontwikkelingsbeleid, in 2008 tot stand gebracht door de Europese Raad. Het ziet ernaar uit dat ook de bestrijding van de coronacrisis gebruik zal maken van deze methode van werken: omdat die flexibel is en niet afhankelijk van de medewerking van de Europese Commissie en het Europese Parlement. De verantwoording wordt geleverd waar dat in deze omstandigheden het meest voor de hand ligt, in het nationale parlement. Het grootste gevaar ervan blijft haar onverplichtende karakter.
-
1)Voor het economisch beleid gelden heel andere maatstaven, ook voor de economische consequenties van de coronacrisis. Daar is juist een geïntegreerd en tegelijk solidair optreden van de Europese Unie vereist. Zoals zo vaak gaat dat weer met veel gekreun en gesteun gepaard. Nederland geeft daarbij niet bepaald het goede voorbeeld, met de bewindslieden Rutte en Hoekstra in het tegendeel van een glansrol. Zie: Caroline de Gruyter, ‘Het is niet langer Noord tegen Zuid in Europa’, in: NRC Weekend, 4/5 april 2020.
-
2)Het meest uitvoerig en informatief over de historie van de OCM is: Desmond Dinan, Ever Closer Union: An Introduction to European Integration, Palgrave Macmillan, 2010 (4th Edition), 416 – 422 en 443 – 444. De kern ervan wordt goed weergegeven in: Simon Hix and Bjørn Høyland, The Political System of the European Union, Palgrave Macmillan, 2011 (3rd Edition), 201 – 202. Belangrijke informatie is voorts te vinden bij: Neill Nugent, The Government and Politics of the European Union, Palgrave Macmillan, 2006 (6th Edition), 372 – 375.