'Burgers' tegenover 'kiezers'
Kort geleden heeft Hiska Ubels in Groningen het doctoraat verworven met een proefschrift1) dat zich bezighoudt met een aantal vormen van burgerparticipatie. Die bestaan in hoofdzaak in zelfbestuur, uitgeoefend in een aantal dorpen in het noorden. Ubels laat zien dat burgers tot heel wat in staat zijn, als zij dat willen, in die wil weten te volharden en als zij professionele steun krijgen van het gemeentebestuur.
Dat bestuur is dikwijls blij de zaken aan de bewoners zelf over te laten. Als het gaat om hechte dorpsgemeenschappen is er ook wel wat voor te zeggen de inwoners daarvan ruimte te geven voor eigen initiatief. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden: het moet gaan om concrete en overzichtelijke activiteiten; de gemeente moet bereid zijn duurzaam (financiële) ondersteuning te bieden; in de dorpskern moet de cohesie al sterk zijn en de resultaten moeten voor ieder zichtbaar zijn. Maar, zo blijkt ook uit het proefschrift, er is geen enkele reden dit genre initiatieven mooier en belangrijker te vinden dan de vertegenwoordigende democratie van het gemeentebestuur. Daarvoor lijden genoemde vormen van burgerparticipatie aan te veel structurele zwakten.
Vaak doen gemeenten hun bewonersgemeenschappen hetzelfde aan als wat het Rijk met gemeenten doet: zij gooien het probleem bij de inwoners over de schutting en bezuinigen daarmee op de gemeentelijke begroting. De financiële steun aan het burgerinitiatief staat in geen verhouding tot de kosten die de gemeente eerder op zich had genomen. Of een bewonersgemeenschap daarmee is gediend, staat zacht uitgedrukt niet vast. Afhankelijkheid van vrijwilligers is immers naar zijn aard kwetsbaar, zo constateert Ubels terecht, en er is geen enkele waarborg dat zij voor lange tijd verantwoordelijkheden bereid zijn te aanvaarden.
Ook in de casus die Ubels heeft behandeld, is het gebruikelijk dat vrijwillig initiatief en volharding vooral een kwestie is van een minderheid van hoog opgeleide burgers. Minder welvarende inwoners weten vaak nergens van en hebben er ook veel minder vertrouwen in. Als een burgerinitiatief een kostbare zaak is en mede wordt gefinancierd door de gemeente, ontstaat er onvermijdelijk een complexe bureaucratische verantwoordingsplicht die van vrijwilligers veel energie vereist. Ten slotte blijkt het naïef om te geloven dat dit genre burgerinitiatieven de sociale samenhang onder de inwoners en de ‘burgerkracht’, laat staan de sociale gelijkheid bevordert.
Het doet denken aan het zwaar uitgelokte ‘burgerinitiatief’ in de Kolenkitbuurt in Amsterdam, notoire achterstandswijk die in recente jaren werd aangepakt en nu naast migranten en hun nakomelingen ook meer welvarende inwoners is gaan tellen. Het enige initiatief dat aldus van de grond kwam was een poging rode daken door groene te vervangen. Dat initiatief kwam niet uit de kring van de ‘oude bewoners’.
Ubels wijst burgerinitiatieven niet af, vooral niet als die uit de bevolking zelf voortkomen. Zij wijst er wel op dat die nooit in de plaats kunnen treden van de gemeentelijke democratie. Burgerinitiatieven zullen bijna altijd een zaak blijven van relatief welvarende en goed opgeleide burgers. Die kunnen op geen enkele manier de representatieve democratie van de gemeenteraad vervangen, als zij dat al willen. Als in een gemeente meer dan tien procent van de bewoners meedoet aan enig initiatief is het veel; aan gemeenteraadsverkiezingen doet, ook bij magere opkomst, een veelvoud aan burgers mee. Burgerparticipatie propageren als een alternatief voor de vertegenwoordigende democratie is een vorm van ophitsen van ‘burgers’ tegen ‘kiezers’ en dus van burgers tegen elkaar.
Dat diskwalificeert die initiatieven op zichzelf genomen niet, maar er is alle reden tot behoedzaamheid in de beoordeling ervan. In sommige gevallen is er reden tot licht wantrouwen jegens een gemeentebestuur dat zo enthousiast pleit voor burgerparticipatie. Het is immers wel lekker goedkoop.
Waarom de ervaringen met inspraak, initiatief en burgerparticipatie zouden moeten leiden tot een wettelijk voorschrift, bestaande in de verplichting aan gemeenten een ‘participatieverordening’ te maken, is een raadsel. Het is een in het regeerakkoord afgesproken voornemen dat getuigt van weinig historisch inzicht en veel modieus geïdealiseer van de burger. Het is ook de zoveelste vorm van betuttelende bemoeizucht van de centrale wetgever met het reilen en zeilen van de gemeentelijke democratie.
Toch blijft de vraag: waarom toch die verering van de Participerende Burger? In een derde deel van deze reeks columns zoeken wij naar een antwoord.
Dit is de tweede in een reeks van drie columns over ‘burgerparticipatie’, in het bijzonder in Nederlandse gemeenten.
-
1)Hiska Ubels, Novel Forms of Governance with High Levels of Civic Self-Reliance, Groningen: University of Groningen, 2020