Vergeten inzichten
Het is meer dan driekwart eeuw geleden dat de Brits-Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter zijn economische definitie gaf van de democratie: een stelsel waarin elites periodiek concurreren om de steun van de kiezer1). Dat is vaak aldus verstaan dat de kiezers eens per zoveel jaren naar de stembus komen en beslissen over wie hen zullen besturen, maar verder worden geacht zich nergens mee te bemoeien. Ook de democratie is een systeem waarin elites besturen, maar zij kunnen dat alleen zolang de kiezers hen dat toestaan. Daarmee voldoet het ook aan de voorwaarden van die andere naar Engeland gevluchte Oostenrijker, Karl Popper, die ooit opmerkte dat de democratie het enige systeem is waarbij van regime kan worden gewisseld zonder dat er bloedvergieten voor nodig is.
Intussen is er wel het een en ander gebeurd. In de meeste democratieën heeft het stelsel zich zodanig ontwikkeld dat ook tussen verkiezingen door de bevolking op allerlei manieren van zich kan laten horen en de politieke elites niet zonder meer met rust laat. Wij zijn gewend geraakt aan het optreden en de invloed van grote belangenorganisaties naast politieke partijen. Die geven aan het stelsel zelfs haar ware stabiliteit. Vroeger meer dan nu zijn er de kerken die hun opvattingen over het goede leven bekend maken en direct en indirect aan politieke elites voorhouden.
Sinds de jaren zestig, toen de invloed van georganiseerde groepen aan kracht begon te verliezen, zijn er allerlei min of meer informele groepen burgers in actie gekomen, vaak met een ad hoc karakter, die hun invloed op de politiek willen doen gelden. Die doen dat meer met korte, soms heftige acties en demonstraties dan met systematisch lobbyen. Hun voornamelijk openbare optreden geeft actiegroepen zelf vaak het gevoel dat zij de democratie versterken, meer nog dan partijen en lobby’s die veelal in vertrouwelijkheid opereren. ‘Burgerparticipatie’ kent zichzelf vaak het odium van ‘echte’ democratische zuiverheid toe.
Bijna een halve eeuw geleden al publiceerden Henk Molleman en ik een boek (Crisis in de Nederlandse politiek)2) waarin wij lieten zien dat van zulk een democratische superioriteit geen sprake is. Actiegroepen worden immers doorgaans gevormd en geleid door mannen en vrouwen die ook langs andere weg wel weten hoe zij de politieke besluitvormers moeten benaderen. Het gaat om informele elites, zonder verkiezing en zonder verantwoordelijkheid, die zelden representatief zijn voor de bevolking als geheel. De grote meerderheid daarvan komt graag naar de stembus maar wil niet meedoen aan actie en demonstratie; op zijn best zijn mensen lid van een vakorganisatie of van een partij. Ook dat zijn er trouwens niet erg veel.
Daarmee is die participatie niet gediskwalificeerd, maar zij moet wel in het juiste kader worden geplaatst. Zelfs als er heel veel mensen aan meedoen, zoals aan de demonstraties tegen kernraketten van de jaren tachtig, is er van representativiteit geen sprake. Wat demonstraties en acties waardevol maakt is de kwaliteit van argumenten en gezichtspunten. Die behoren serieus te worden genomen, maar dat betekent niet dat die ook moeten worden overgenomen door de regerende politieke elite. Die heeft zich uiteindelijk maar aan één meerderheid te oriënteren: die in het parlement, lokaal in de gemeenteraad.
Je zou zeggen: dit zijn intussen bijna clichés geworden. Maar het vermogen om niet van de geschiedenis te leren blijkt sterk. Zoals Ank Michels in een helder overzicht in het boek De Gemeenteraad 3) heeft laten zien, zijn er sinds de jaren van actie en demonstratie allerlei vormen ontwikkeld van meer informele beïnvloeding, die soms zelfs een vaste plek in het proces van besluitvorming hebben gekregen. De wet schrijft intussen immers dikwijls ‘inspraak’ voor, maar er zijn ook nieuwe vormen gevonden als ‘interactief beleid’ en ‘deliberatieve democratie’. Soms is de overheid zelf de initiatiefnemer, soms is dat een groep van burgers. Het curieuze eraan is dat overheidsorganen, inclusief kabinet en parlement, die vaak presenteren als alternatief voor de parlementaire democratie.
Het gaat daarbij om interessante experimenten, maar niet zonder riskante effecten voor de vertegenwoordigende democratie. Die bezwaren worden krachtig uiteengezet in het onlangs verschenen Groningse proefschrift van Hiska Ubels4) die onderzoek heeft verricht naar een aantal vormen van ‘parallelle democratie’.
Daarop kom ik in de volgende column graag terug.
Dit is de eerste in een serie van drie columns over ‘burgerparticipatie’, in het bijzonder in Nederlandse gemeenten.
-
1)Joseph Schumpeter, Capitalism, Socialism and Democracy, 1943; (in Nederlandse vertaling van H. Daudt:) Kapitalisme, socialisme en democratie, Hilversum: C. de Boer/Paul Brandt, 1963, 229
-
2)J.Th.J. van den Berg en H.A.A. Molleman, Crisis in de Nederlandse politiek, Alphen aan den Rijn: Samsom, 1974, 153 – 164.
-
3)Ank Michels, ‘Burgerparticipatie in het beleid, bewonersinitiatieven en de rol van de gemeenteraad’, in: Hans Vollaard e.a. (red.), De gemeenteraad. Ontstaan en ontwikkeling van de lokale democratie, Amsterdam: Boom, 2018, 191 – 205.
-
4)Hiska Ubels, Novel Forms of Governance with High Levels of Civic Self-Reliance, Groningen: University of Groningen, 2020.