Geen zekerheden meer

10 mei 2019, column J.Th.J. van den Berg

Het is nog maar kort geleden dat er internationaal overeenstemming over bestond dat de Britse en de Amerikaanse democratieën model konden staan voor de rest van de wereld. Een verkiezing leverde immers niet alleen duidelijkheid op over wie er lid zouden worden van het parlement, maar door de politieke tweedeling in beide staten was aanstonds duidelijk welke partij aan de macht zou komen. In Groot-Brittannië was er vrijwel altijd één partij die de parlementaire meerderheid behaalde en dus was ook duidelijk wie er Prime Minister zou worden. In de Verenigde Staten beslisten kiezers zowel over de samenstelling van het Congres als over de politieke kleur van de president, al kon het wel gebeuren dat de president en de meerderheid in Huis van Afgevaardigden en Senaat van elkaar verschilden. Dat maakte het leven van de president ingewikkelder maar zeker niet onmogelijk.

Tot ver in de jaren zestig vonden wij in Nederland – experts en belangstellenden – dat ons systeem daar matigjes bij afstak. Leuk, die evenredige vertegenwoordiging die zo ongeveer elke stemming en koers in de Tweede Kamer bracht, maar het zei niets over wie er zou gaan regeren. D66 ontleende zijn ontstaan aan de weerzin daartegen met zijn idee over een rechtstreeks te kiezen minister-president. In de Partij van de Arbeid werd gepleit voor polarisatie tussen partijen, die de christelijke partijen van het midden zou dwingen te kiezen tussen liberaal en links; zij bedacht daarvoor de zog. ‘meerderheidsstrategie’.

De Amerikaans-Nederlandse politicoloog Arend Lijphart betrok in 1968 echter de stelling dat de Nederlandse democratie helemaal niet een soort ‘halfwas’ stelsel was, maar een democratie met een geheel eigen vorm en karakter. De kracht ervan lag in haar sterk ideologisch karakter en de bereidheid van politieke leiders tegelijk om desondanks samen te werken in één regering. Dankzij Lijphart kwam in de politicologie tegenover de ‘meerderheidsdemocratie’ de ‘pacificatiedemocratie’ te staan; of in het jargon, het ‘majority-system’ naast de ‘consociational democracy’. Lijphart zou erna nog veel onderzoek doen naar de effectiviteit van de verschillende stelsels en tot de conclusie komen dat de consociational democracy op de lange termijn effectiever was dan de meerderheidsstelsels.

Toch bleef het meerderheidsstelsel groter legitimiteit houden onder veel oprecht geïnteresseerden in de democratie. Er werd naar wegen gezocht om de kiezers, ook in ons stelsel zo groot mogelijke invloed te geven op de samenstelling van de regering. Lijsttrekkers werden ‘kandidaat-premiers’. Kabinetten mochten niet meer van politieke samenstelling wisselen zonder verkiezingen.

Maar, al die oude zekerheden zijn intussen in korte tijd vervlogen. In tegenstelling tot de verwachtingen heeft de Amerikaanse democratie zich ontwikkeld tot een stelsel van twee sterk polariserende partijen, die elke samenwerking praktisch uitsluiten. Dat, terwijl altijd was gedacht dat een tweepartijenstelsel bevorderlijk zou zijn voor de middelpuntzoekende krachten; zaten daar niet de meeste wisselende kiezers? Nu blijkt het juist ruimte te geven aan sterke middelpuntvliedende krachten en dat is er door het aantreden van Donald Trump als president niet minder op geworden.

Een andere onverwachte zwakte van het tweepartijenstelsel is zichtbaar geworden in Groot-Brittannië, waar Conservatieven en Labour beide diep verdeeld zijn over het lidmaatschap van de Europese Unie. Dat blijkt verlammend te werken op het stelsel als geheel, want afgezien van de voortdurende twisten over de ‘Brexit’ wordt er in dat land nauwelijks meer geregeerd. Waardoor bij gemeenteraadsverkiezingen zowel Tories als Labour onlangs zwaar verlies hebben geleden.

De verleiding is dus groot om ons stelsel van consociational democracy alsnog te omarmen als het betere systeem, want hier kan nog redelijk effectief worden geregeerd (in land èn gemeente) en is de polarisatie binnen en tussen partijen wel aanwezig maar lang niet zo verbeten als in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Er is dus voldoende reden om niet al te ijverig aan ons parlementaire stelsel te gaan knutselen, met dank aan de Staatscommissie parlementair stelsel.

Maar, reden onszelf op de borst te kloppen is er evenmin: de partijen die in staat en bereid zijn tot constructieve samenwerking vormen nog maar een bescheiden meerderheid tegenover de antisysteempartijen van links en rechts; grote volkspartijen die het stelsel kunnen dragen zijn er ook niet meer. Ook onze democratie is kwetsbaar geworden en ook onze zekerheden zijn niet meer wat zij zijn geweest.



Andere recente columns