Overspannen verwachtingen

15 maart 2019, column J.Th.J. van den Berg

De Provinciale Statenverkiezingen van komende week krijgen een eigenaardig karakter. Om te beginnen moet de kiezer de indruk krijgen dat hij of zij helemaal niet voor het provinciale parlement kiest en dus de verkeerde oproep in huis heeft gekregen. Nu is het waar dat de uitslag van de Statenverkiezingen beslissend is voor de samenstelling van de Eerste Kamer vanaf juni. Het is voorts op zijn minst waarschijnlijk dat de coalitie van VVD, CDA, D66 en Christen-Unie haar meerderheid in de Eerste Kamer daardoor zal kwijtraken.

Het zal wel puriteins en achterhaald klinken om niettemin vol te houden dat de verkiezingen over de provincies gaan en pas indirect voor de Eerste Kamer. Toch kan het misschien geen kwaad er af en toe op te wijzen dat de provincies centraal staan, naast de waterschappen, die op dezelfde dag worden gekozen. Trouwens, zo achterhaald is die volharding ook weer niet. Het mag zo zijn dat de media (vooral de nationale tv) zoals gewoonlijk alleen belangstelling hebben voor de Randstad waar de provincie een geringe rol speelt in het bewustzijn van haar bewoners. In de daarbuiten gelegen provincies spreekt hun volksvertegenwoordiging heel wat meer tot de verbeelding.

Veel media laten zich op sleeptouw nemen door partijen die overspannen verwachtingen hebben over afbraak van de politieke meerderheid voor de coalitie in de Eerste Kamer. Sommigen maken het nog bonter en spreken van deze verkiezingen als ‘een referendum voor of tegen Rutte’. Dat is het niet alleen formeel niet, het is ook materieel flauwekul.

Voor of tegen Rutte stemmen kan maar bij één gelegenheid: de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Daar wordt de coalitie gevormd en daar moet zij haar kracht bewijzen. Kandidaat-leden van de Eerste Kamer (zelfs ‘lijsttrekkers’, maar waarvan eigenlijk?1) kunnen dapper roepen dat zij machtige gesprekspartners van het kabinet worden. Dat worden zij niet. De machtsverhoudingen worden in de Tweede Kamer bepaald, ook na juni van dit jaar. Als in de Eerste Kamer een meerderheid voor het kabinet komt te ontbreken, dan zal de coalitie zich in de Tweede Kamer dusdanig proberen te verbreden, dat ook in de Eerste Kamer een meerderheid is verzekerd. De constructie van zulke meerderheid, al of niet wisselend per wetsvoorstel, zal in de Tweede Kamer plaatsvinden en nergens anders.

Het paradoxale effect zal zijn dat de eigen bewegingsvrijheid voor de Eerste Kamer erdoor zal worden verzwakt in plaats van versterkt. Als ik kandidaat-lid van die Kamer zou wezen, zou ik mij op zo’n situatie niet verheugen. Ook als lid van de oppositie zou ik immers riskeren uit de Tweede Kamer van de boven mij gestelden instructie te krijgen ergens voor of tegen te stemmen, ongeacht wat ik er zelf van vind. Ofwel omdat het kabinet nu moet worden gesteund, ofwel omdat dit nu net niet moet. Dat geldt zowel voor fracties die uit zijn op verzwakking van het kabinet als voor de groeperingen die het kabinet (in elk geval het concrete wetsvoorstel) overeind willen houden. Zoals al onder het kabinet-Rutte II zichtbaar werd, wordt in situaties waarin het kabinet geen eigen meerderheid heeft de fractiediscipline alleen maar sterker, zowel bij voor- als tegenstanders van het kabinet.

Juist de relatieve vrijheid die de Eerste Kamer heeft om af en toe eigenwijs te zijn gaat in deze omstandigheden verloren. Dat hoeft niet eens alleen om regelrecht voor of tegen stemmen te gaan. De bewegingsvrijheid van de Eerste Kamer schuilt juist in het zachtjes dreigen en daardoor bewerkstelligen van toezeggingen of zelfs van novelles (wetswijzigingen) en daarmee het beproeven van de capaciteiten van ministers, soms zelfs het kabinet. Die vrijheid neemt af vanaf het moment dat in de Tweede Kamer de meerderheid voor kabinet en wetgeving moet worden georganiseerd en niet meer aan het ‘toeval’ van steun aan de Overzijde kan worden overgelaten.

Het is niet alleen een kwestie van verkramping van politieke verhoudingen; de Eerste Kamer verliest sterk aan corrigerend vermogen. Een politiek lichaam was het altijd, maar met zijn eigen politieke – minder partijgebonden – wijze van werken en gebruik van parlementaire technieken. Juist dat gezonde tegenwicht gaat verloren, als de Eerste Kamer in zijn gedrag een kopie wordt van de Tweede.




Andere recente columns