Verdwenen verantwoordelijkheid

1 februari 2019, column J.Th.J. van den Berg

De democratie wordt volgens de ene analyse in gevaar gebracht door het platte meerderheidsdenken van populisten, volgens de andere door al te naïef geloof in de ‘directe democratie’, als ware die superieur aan de vertegenwoordigende democratie.

Er is echter een derde front van bezorgde analyse, waarin de overheid zelf bezig is de democratie te ondermijnen. Die is te vinden in Groter denken, kleiner doen1) van Minister van Staat, Herman Tjeenk Willink. In het boek ziet hij reële gevaren voor ‘de democratische rechtsorde’. Voor een deel komen die voort uit een bestuursgedrag dat meer door financiële motieven wordt gestuurd dan door eerbied voor de rechtsstaat. Als het maar de vereiste bezuiniging oplevert. Ook de overheid zelf heeft niet in de gaten dat, naar het woord van Ernst Hirsch Ballin, ‘democratie en rechtsstaat niet los verkrijgbaar’ zijn.

Voorts laat Tjeenk Willink indringend zien hoe door de huidige beleidsuitvoering alle verantwoordelijkheid ervoor, toch kernwaarde van de democratie, stelselmatig wordt zoek gemaakt. De overheid schijnt te moeten functioneren als een bedrijf, alleen geïnteresseerd in ‘producten’ en ‘meetbare resultaten’. De uitvoering wordt dus uitbesteed met behulp van privatisering, verzelfstandiging en decentralisatie.

Wel worden in wetgeving nog eisen en normen geformuleerd, maar de uitwerking wordt bij anderen over de heg gegooid. Voorzien overigens van allerlei controlemiddelen en toezicht houdende autoriteiten. Die krijgen echter nauwelijks geldmiddelen, zodat van handhaving niets terecht komt. Als het misgaat, valt niet de centrale overheid iets te verwijten maar de instelling waaraan de uitvoering is toegewezen. Die wijst weer met de vinger naar de centrale overheid, want die had normen gesteld die in de praktijk niet of nauwelijks uitvoerbaar bleken.

Het is allemaal al eens vaker helder beschreven, in de eerste plaats door Tjeenk Willink zelf, die er de vinger op heeft gelegd vanaf de tijd dat hij optrad als Regeringscommissaris voor de reorganisatie van de Rijksdienst, in de jaren tachtig. Voorts heeft hij er – vergeefs overigens - aandacht voor gevraagd tijdens de kabinetsformaties (2010 en 2017) waarbij hij als informateur werd betrokken. Er is ten slotte indrukwekkend over gerapporteerd door een onderzoekscommissie van Eerste Kamerleden onder leiding van Roel Kuiper in 20122).

Tjeenk Willink ziet dit alles als uitkomst van een langlopend proces dat is begonnen bij sterke maatschappelijke organisatie tijdens de periode van ‘verzuiling’ waarin het besef van waar staat en burgerschap voor dienen zwak was ontwikkeld. Veel kwaad leek dat niet te kunnen door de hechtheid waarmee het maatschappelijke middenveld was georganiseerd. Dat is echter geleidelijk geërodeerd. Besturen van instellingen en organisaties zijn vervangen door eerst de professionals zelf en later door managers die noch van de professie, noch van de maatschappelijk context erg op de hoogte waren, laat staan van zoiets formalistisch als het recht. Vooral de overheid zelf wist niet meer wat eigenlijk haar taak was en wat zin en betekenis waren van het staatsrecht. Zij stortte zich in een vorm van ‘automutilatie’, in de gedachte dat de overheid het probleem was in plaats van de oplossing. De democratische rechtsorde ging lijden aan ‘betonrot’, zoals Tjeenk Willink het beeldend noemt.

De vraag, die Tjeenk Willink maar hem niet alleen in het bijzonder bezighoudt is waarom vooral de Tweede Kamer – hoe zeer ook gewaarschuwd – dit hele proces zo gelaten heeft aangezien en nog steeds zo lijdelijk ondergaat. Dat, terwijl het voor het parlement een enorm verlies aan invloed en betekenis heeft opgeleverd. Als er echt het een en ander waar is van wat Tjeenk Willink heeft geschreven – en er ìs veel van waar – dan is deze betonrot een reëler bedreiging van de parlementaire democratie dan zowel het populisme als het naïeve geloof in directe democratie. Niet alleen het parlement kwijnt zo langzaam weg, maar het is primair de burger die veel democratisch houvast verliest en, als het om bestaanszekerheid en elementaire publieke voorzieningen gaat, nergens echt meer op kan rekenen3).

Nogmaals, waarom laat vooral de Tweede Kamer dit alles over zich heen komen? Dat zit vermoedelijk opgesloten in het mysterieuze begrip ‘stelselverantwoordelijkheid’ waarmee de Kamer zichzelf in slaap sust en die bij haar zou berusten. Alsof zij elk moment vanaf haar hoge plek zou kunnen ingrijpen als haar dat goed dunkt. Wat een illusie.

Dit is de derde en laatste column in een serie over reële en beweerde bedreigingen van de parlementaire democratie.




Andere recente columns