Verdwenen representatie
Wie de discussie over de staat van de parlementaire democratie probeert te volgen, stelt vast dat op minstens drie fronten wordt gesproken over meer of minder sterke bedreiging van de democratie. Niet alleen geldt dat voor ons eigen land, maar voor een groot deel van Europa.
Het meest bekend is de beweerde bedreiging die uitgaat van het in heel de westerse wereld om zich heen grijpende populisme, in allerlei variaties, trouwens. Belangrijke publicaties daarover van Jan-Werner Müller 1), en van Cas Mudde en Cristóbal Rovira Kaltwasser 2) vatten een enorme hoeveelheid literatuur over het verschijnsel overzichtelijk samen.
Tweede discussiefront wordt gevormd door diegenen die vinden dat de vertegenwoordigende democratie eigenlijk achterhaald is en op zijn minst moet worden aangevuld met een tweede 'maatschappelijke democratie'. In Nederland is het initiatief 'Code Oranje' daar een voorbeeld van, evenals de 'democratic challenge' die vooral in lokaal Nederland opgang maakt. Niet iedereen ziet dit als vooruitgang, voorop de Groningse filosoof en journalist, Annemarie Kok 3).
Het derde discussiefront is die van een democratie die lijdt onder 'betonrot': een bestel waar de democratische verantwoordelijkheden zijn zoek geraakt en waar de overheid bezig is zichzelf en daarmee de burger onmachtig te maken. Belangrijkste auteur op dit terrein, oud-vicepresident van de Raad van State, Herman Tjeenk Willink 4).
Dat ziet er alles bij elkaar dus redelijk somber uit. Laat ons aan alle drie fronten aandacht besteden en bezien of daadwerkelijk van bedreiging van de vertrouwde democratie sprake is.
Betrekkelijk algemeen is de gedachte dat de democratie zich op het niveau van de kiezers niet langer zou moeten beperken tot de vierjaarlijkse gang naar de stembus, zeker niet als het gaat om de eigen gemeente. Onder veel inwoners bestaat al geruime tijd onmiskenbaar behoefte meer en vaker invloed uit te oefenen op het werk van de gemeenteraad en van het college van B&W. Daarbij voegt zich de kritiek dat de volksvertegenwoordiging te eenzijdig zou zijn bezet door mensen met een hoge opleiding, terwijl onder de bevolking de lagere opleidingen domineren. De staatscommissie parlementair stelsel bepleit daarom ook het beslissende correctieve referendum, waardoor de besluitvorming niet meer het uitsluitende voorrecht blijft van de (doorgaans) hoog opgeleide volksvertegenwoordigers.
Diverse initiatieven proberen de 'macht van het volk' verder te vergroten, bijvoorbeeld het 'G1000'-initiatief dat een grote groep mensen uit de gemeente bijeen brengt, vaak door loting. Haar wordt gevraagd zich over plaatselijke problemen en ambities in onderlinge discussie uit te spreken, in de hoop dat daar een soort van gemeenschappelijke opvatting uit voortkomt die aan de gemeenteraad zou moeten worden aangeboden.
Daarnaast is er de 'democratic challenge': een initiatiefgroep uit de wijk stelt de raad voor 'de bewoners zelf' wijkproblemen laten aanpakken zodat zij niet langer op het gemeentebestuur hoeven te wachten, voordat er iets gebeurt. De Tweede Kamer is er nogal enthousiast over en wil van de minister met spoed een wetsvoorstel.
In een boeiend en goed geschreven pamflet, Herinnering aan de rechtsstaat, verzet zich Annemarie Kok daar fel tegen. Niet dat elk initiatief tot participatie aan politieke besluitvorming wat haar betreft moet worden gemeden, maar zgn. 'directe democratie' superieur verklaren aan de klassieke vertegenwoordigende democratie ziet zij als een gevaar voor de democratie als zodanig. Elke systematische controle ontbreekt er, evenals de voor een democratie cruciale verantwoording5). Formele elites, door de bevolking gekozen, worden vervangen door een informele door niemand gekozen elite, meestal minstens zo hoog opgeleid als de gemeenteraad en zonder garantie dat iedereen mee mag doen die dat wil. Onder de initiatief nemende burgers verkeren vaak types die geen ervaring (willen) hebben met compromisvorming en met het delen van gezag 6).
Dan hebben wij het nog niet gehad over de 'doe-democratie', een modieus idee ooit omhelsd door oud-minister Plasterk. Heeft met democratie niets te maken, omdat het gaat om informeel particulier initiatief (aanleg van een speelterreintje, bijvoorbeeld), dat meestal zichzelf bekostigt. Maar het is geen oefening in democratie, niet meer althans dan vrijwilligersarbeid in een vereniging.
Op zichzelf is dat allemaal niet onmiddellijk een bedreiging van de democratie, ook niet de gemeentelijke. Wel getuigt de argumentatie ervoor – daar heeft Annemarie Kok gelijk in – van bedenkelijk gebrek aan inzicht over wat democratie nu werkelijk betekent: verkiezing, vertegenwoordiging en, vooral, verantwoording.
Dit is de eerste column in een serie van drie over reële en beweerde bedreigingen van de parlementaire democratie
-
1)Jan-Werner Müller, Wat is populisme?, Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2017 (vertaling van: What is Populism?, Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2016);
-
2)Cas Mudde en Cristóbal Rovira Kaltwasser, Populisme. Elementaire deeltjes 51, Amsterdam: AUP, 2017 (vertaling van: Populism: A Very Short Introduction, Oxford University Press, 2017). Het even korte als volledige werkje van Mudde en Rovira Kaltwasser is evenwichtiger en preciezer dan het 'spannender' boekje van Müller.
-
3)Annemarie Kok, Herinnering aan de rechtsstaat. Pleidooi voor serieus openbaar bestuur, Haarlem: Trancity/Valiz, 2018.
-
4)Herman Tjeenk Willink, Groter denken, kleiner doen. Een oproep, Amsterdam: Prometheus, 2018.
-
5)Zie ook: J.Th.J. van den Berg, ‘De taak van de volksvertegenwoordiger’, column www.parlement.com, 25 november 2016 en Idem, ‘Kiezen of loten’, column www.parlement.com, 20 januari 2017.
-
6)Positiever over deze initiatieven, zij het niet onkritisch, is prof. mr. Job Cohen in zijn afscheidsrede van de Thorbeckeleerstoel bij de Universiteit Leiden: Job Cohen, De vierde D revisited, (Afscheidscollege), Universiteit Leiden, 30 november 2018.