Demonstreren toen en nu
De massale onrust en het soms gewelddadige karakter van protesten in met name Parijs riepen herinneringen op aan de Lente van 1968. In Nederland bleken de pogingen om een gelehesjesbeweging van de grond te krijgen nog weinig succesvol en voor zover mensen onder die vlag demonstreren, ontbrak het aan heel concrete doelen. Sommige analisten zagen tekenen van 'onderhuidse' maatschappelijke onvrede, waarbij parallellen werden getrokken met de Fortuyn-revolte van kort na de eeuwwisseling. Demonstraties zijn minder goed te duiden dan voorheen, zo kunnen we concluderen. Onvrede heeft nu iets 'onbestemds'.
Demonstraties kennen een lange traditie en hebben soms ook daadwerkelijke betekenis gehad. Aan het begin van de vorige eeuw hadden kiesrechtdemonstraties in Den Haag op Prinsjesdag bijvoorbeeld invloed op groeiende politieke steun voor invoering van het algemeen mannenkiesrecht. Hoe sterk dat verband was, is moeilijk te bepalen. De kiesrechtbeweging werd sterk gedomineerd door de SDAP. Vandaar ook dat werd gesproken van 'Rode dinsdagen'. Demonstraties onderstreepten dat er sprake was van een maatschappelijke beweging, die op den duur niet genegeerd kon worden. Demonstraties, manifestaties en een petitionnement droegen in 1923 ook sterk bij aan de verwerping van de Vlootwet. Die wet bevatte een meerjarenplan voor versterking van de marine. Het waren uiteindelijk tien katholieke Tweede Kamerleden, die het voorstel deden sneuvelen. Hoe sterk zij beïnvloed waren door het maatschappelijk verzet, is moeilijk uit te maken. Ook bij deze kwestie had de SDAP (met vakbond NVV) het voortouw.
In de naoorlogse jaren was - afgezien van enkele communistische acties - lange tijd sprake van weinig (massa)protest. Eigenlijk waren het - nogal opmerkelijk - in 1960 (gegoede) studenten die als eersten weer in actie kwamen. Zij protesteerden tegen plannen van minister Cals om het mogelijk te maken dat bij onvoldoende prestaties de studie moest worden afgebroken. Spoedig kwamen ook andere jongeren 'in opstand', waarbij uiteenlopende zaken werden bepleit. Meer democratie in onderwijs, bedrijven en leger, een recht voor vrouwen op veilige zwangerschapsafbreking, verbetering van lonen voor werkende jongeren, geen leegstand van woningen en het afwijzen van kernenergie. Ook internationale kwesties (kernbewapening, de oorlog in Vietnam, Zuid-Afrika) waren veelvuldig reden voor demonstraties. Later waren er de twee omvangrijke demonstraties tegen de plaatsing van kruisraketten en in 2003 was het (dreigende) gewapende optreden in Irak reden voor massaprotest.
In de jaren zeventig was er protest tegen ingrepen in cao's en de Loonwet van minister Roolvink, voor loonsverhogingen en de automatische prijscompensatie. Tijdens de crisis van de jaren tachtig waren behoud van werkgelegenheid, kortingen in de sociale zekerheid en verlaging van onderwijs- en ambtenarensalarissen reden voor felle protesten. Studenten ageerden heftig tegen het beleid van minister Deetman. Bij het organiseren van sociaal protest was er uiteraard een centrale rol voor de vakbeweging (NVV, NKV, later FNV, en CNV).
Die golf aan protesten zette zich voort in de jaren negentig, maar daarna werd het rustiger. De impact ervan was betrekkelijk, al zwakte het kabinet-Lubbers soms een maatregel af. Het protest tegen een ingreep in de Ziektewet in 1982 had aanvankelijk succes, maar later kwam er alsnog een wetswijziging die zelfs nog ingrijpender was. Succesvol was wel het protest in 2004 tegen de door het kabinet-Balkenende II voorgestelde ingreep in VUT en pensioen. Dat was, met 200.000 deelnemers, één van de laatste massabetogingen. Er wordt nog wel gedemonstreerd, maar het in beweging krijgen van de massa is moeilijker geworden. Het is bovendien altijd de vraag wat het effect is van protesten.
De invloed op het regeringsbeleid moet niet worden overschat. Behalve het afnemen van de organisatiegraad heeft die wetenschap waarschijnlijk bijgedragen aan het verdwijnen van het verschijnsel massaprotest. Dat kan ook tot frustraties hebben geleid, waarna sommigen naar andere vormen van protest zijn gaan zoeken. Naar het verstoren van vergaderingen bijvoorbeeld. Nieuwe individuele protestuitingen, zoals het versturen van tweets of e-mails, zijn laagdrempelig.
Om mensen te mobiliseren is eerst organisatie nodig. Pas als dat lukt kan de 'massa' in beweging komen. Of dat effect heeft, is nog iets anders. Het door enkelen aantrekken van gele hesjes kan moeilijk worden gezien als een bewijs van breed levende onvrede. De bereidheid tot organiseren lijkt niet groot. Vraag is dan ook of media niet erg snel denken dat er meer aan de hand is dan het lijkt. Wie zich de massademonstraties herinnert van dertig, veertig jaar geleden, zal die conclusie niet snel trekken.