Het probleem van de opvolging
Functionarissen kunnen worden vervangen, maar leiderschap niet. Dat is altijd weer het probleem als een politiek leidsman of -vrouw het ambt verlaat en het is ook geen Nederlands probleem. Het is eigenschap van een democratische constellatie, die niet zonder leiders kan, zoals Joseph Schumpeter lang geleden al wist, maar die er liefst niet al te veel over praat en nadenkt. Voor een vertrekkende fractievoorzitter kan je een opvolger kiezen, dat is niet het grootste probleem. D66, dat afgelopen week moest kiezen, had over talent daarvoor niet te klagen. Maar, een politiek leiderschap van meer dan twaalf jaar vervangen, dat is nog heel wat anders.
Drie politieke leidslieden hebben D66 een echt profiel verschaft: Hans van Mierlo, Jan Terlouw en Alexander Pechtold. Politiek stonden zij natuurlijk dicht bij elkaar, maar hun persoonlijkheden konden niet méér verschillen en dus ook niet hun impact op de partij. Op zichzelf is dat niets bijzonders, zo gaat het in elke partij in elke democratie. Vervelend is alleen dat je wel ijverig naar een nieuwe leider kan zoeken, maar dat die er nooit is, totdat zij of hij er ineens blijkt te staan. In de tussentijd kan het in allerlei opzicht lelijk misgaan. Sterker nog, de kans op een periode van missers en fiasco’s is groter dan dat het goed gaat.
Een van de weinige keren dat een opvolging in Nederland goed en effectief geregeld bleek, was de vervanging van Joop den Uyl in de Partij van de Arbeid door Wim Kok. Al moet er worden bij gezegd dat de ‘houdbaarheidsdatum’ van Den Uyl in 1986 ruimschoots was overschreden. Intussen had hij al een reeks ‘kroonprinsen’ versleten, die allemaal in de berm van de weg naar leiderschap waren beland. De opvolging door Kok slaagde, maar was daarmee nog geen toonbeeld van goed personeelsbeleid. Een troost: de VARA (Marcel van Dam) kreeg er een redder in de nood door; Eindhoven (Jos van Kemenade) en Amsterdam (Ed van Thijn) ijzersterke burgemeesters. Alleen André van der Louws carrière (Rijnmond, KNVB) kende een wat treurig einde.
Om buitenlandse voorbeelden aan te halen: sinds het vertrek van Helmut Schmidt heeft de Duitse SPD geen echt grote politieke leider meer gekend, tenzij men de weinig sociaaldemocratische Gerhard Schröder als zodanig wenst te zien. Het kan nog vreemder lopen: na Konrad Adenauer was het jaren lang tobben in de CDU en ook Helmut Kohl werd eigenlijk niet als een groot en stabiel leidsman gezien. Totdat de tijd hem te hulp kwam: de val van de Muur in 1989 en zijn bliksemsnelle improvisatie, die hem de Duitse hereniging binnen een jaar deed construeren en hem daarmee alsnog in de eregalerij bracht. Zijn afscheid van de politiek was een drama, maar dat is (bijna) iedereen intussen vergeten.
Afscheid nemen van de politiek is een opgave op zichzelf, die het vinden van nieuw leiderschap kan bemoeilijken of juist vereenvoudigen. Den Uyl was (te) laat, maar mede daardoor liep het goed af. Bolkestein was in 1999 precies op tijd met zijn vertrek naar de Europese Commissie, maar de opvolging was geen succes. Het bleef daar langdurig tobben, totdat Mark Rutte in 2010 het premierschap praktisch in de schoot geworpen kreeg. De VVD kon haar in de jaren zeventig begonnen opmars naar dominante partij voortzetten.
Kortom, niets zo onvoorspelbaar als politieke opvolgingskwesties. Te minder waarschijnlijk naarmate leiderschap stabieler en langduriger is geweest. Dat is nu het noodlot van een partij die zich dankzij Alexander Pechtold heeft ontwikkeld tot een stabiele vrijzinnig-democratische partij met een professionele organisatie, niet alleen landelijk maar ook lokaal. Samen met GroenLinks, is D66 voorts de dominante kracht in het grootstedelijk bestuur geworden. Dat het kader van de partij zich zorg maakt over de vraag hoe het nu verder moet, is dus wel te begrijpen. Of er iemand komt ‘bovendrijven’ en zo ja, wie valt immers niet te zeggen.
Zelfs staat niet vast of Pechtold het goede moment heeft gekozen. Bij een leiderschap als het zijne is het moment per definitie verkeerd, ook als het een goed moment is. Het leidt immers tot onzekerheid. Niets aan te doen: D66 en Pechtold zelf kunnen alleen maar hopen dat het allemaal goed afloopt.