Haastige spoed

6 oktober 2017, column Bert van den Braak

De spoedbehandeling van de wijziging van de Zorgverzekeringswet riep de nodige vragen op. Het ging om een wetsvoorstel waar de minister eigenlijk niet voor voelde en waarin regeringsfractie PvdA belangrijke wijzigingen wilde aanbrengen. Goed beschouwd was het een voorstel van de coalitie-in-wording waar andere partijen (uitgezonderd DENK) slechts schoorvoetend mee instemden. Er zaten ook wel degelijk haken-en-ogen aan het voorstel. De Raad van State wees bijvoorbeeld op de doorwerking op langere termijn van het niet-indexeren van het eigen risico in de groei van de zorgkosten.

Dat de Eerste Kamer, in 1815 toch ingesteld 'ten einde overijling in de raadplegingen te voorkomen', vlot meewerkte aan de spoedwetgeving onderstreepte maar weer eens dat die Kamer zo 'politiek' is als maar zijn kan. Iets wat iedereen overigens al lang kan weten. Want spoedwetgeving is er natuurlijk vaker geweest, al was het zelden zo haastig als nu. In het verleden kwam ingrijpende wetgeving echter soms ook zeer snel tot stand.

Het op 5 juni 2012 ingediende wetsvoorstel over het verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd van het kabinet-Rutte I werd twee weken later door de Tweede en vier weken later door de Eerste Kamer aangenomen. Tegenstanders van dat voorstel in de Eerste Kamer wezen op de grote tijdsdruk, waardoor zorgvuldige besluitvorming onder druk was komen te staan. De nadere memorie van antwoord (de reactie van de minister op vragen uit de Kamer) verscheen pas in de ochtend voor het Kamerdebat. Dat was zeker geen unicum. In juli 1988 was er ontstemming bij veel Kamerleden over de haastige behandeling van het wetsvoorstel Harmonisatie collegegelden in het HBO en academisch onderwijs. D66-woordvoerder Jan Vis maakte zich boos over het feit dat hij een 'gecollationeerd' exemplaar van het wetsvoorstel had gekregen. Dat was de oorspronkelijke wettekst voorzien van een reeks doorhalingen, veranderingen en toevoegingen en daardoor nog nauwelijks leesbaar. Ook toen had de minister (Deetman) grote haast. En de Eerste Kamer werkte in meerderheid mee.

In december 1984 stemde de Eerste Kamer in meerderheid in met een wetsvoorstel over verlaging van uitkeringspercentages, hoewel de PvdA-fractie een fout in het voorstel ontdekte. Vergeten was een bij nota van wijziging aangebrachte verandering van een percentage in de tekst op te nemen zoals die aan de Eerste Kamer was gezonden. De staatssecretaris (De Graaf) beloofde dat later te herstellen. En ja, de wet moest nu eenmaal 1 januari in werking treden.

Eerder wees ik al eens op de gang van zaken bij de nieuwe Politiewet (van minister Opstelten). De minister zegde toen aanpassing van zijn wetsvoorstel voor een nieuwe Politiewet toe, maar niet in de vorm van een novelle. Hij zou pas na aanvaarding met een 'aanvullend' wetsvoorstel komen. Een ordevoorstel van Thom de Graaf om de behandeling op te schorten tot dat aanvullende voorstel er zou zijn, werd weggestemd. De Eerste Kamer nam vervolgens het wetsvoorstel aan, in de wetenschap dat het niet de uiteindelijke tekst bevatte. De minister, daarin gesteund door een meerderheid, hechtte zeer aan totstandkoming van de wet.

Dat een dergelijke soepelheid al veel 'ouder' is, blijkt uit de gang van zaken in 1903. Toen nam de Eerste Kamer op (Paas)zaterdag 11 april de drie zogenoemde antistakingswetten aan. Ze waren een reactie op de spoorwegstaking van dat jaar. De wetsvoorstellen waren twee dagen daarvoor door de Tweede Kamer aangenomen. Ook toen kwam uiteraard van sommige zijden de vraag op of dat nu 'waken tegen overijling' was.

Nu is het geenszins de bedoeling om de Eerste Kamer te zeer te kapitelen over meewerking aan spoedwetgeving. Dat is wel van alle tijden. Inmiddels is de Kamer bovendien veel strikter bij het naleven van aan het kabinet opgelegde termijnen voor de indiening van (spoed)wetgeving. Kabinetten komen immers als regel met wensenlijsten over wetgeving die zij vóór 1 januari in het Staatsblad willen zien verschijnen. De Eerste Kamer werkt daaraan alleen nog mee als dergelijke voorstellen haar tijdig bereiken. Soms breek nood echter wet, zoals bij het eigen risico bleek. Medewerking aan spoedbehandeling is dan een (logische) keuze, maar dat is wel een politieke keuze.

Bij de behandeling van het spoedwetje 'eigen risico' werd verwezen naar een eerder precedent uit 1914. Het uitbreken van de (Eerste) Wereldoorlog was reden om heel snel wetgeving tot stand te brengen, onder meer om hamsteren en speculatie tegen te gaan, maar ook om het leger op oorlogssterkte te krijgen. Hier past een amende honorable. Ten onrechte werd op parlement.com verondersteld dat 1914 een unicum was. Een oud-collega wees er evenwel op dat wetgeving 'op één dag' ook op 29 september 1938 had plaatsgevonden. Toen dreigde de Duitse aanspraken op Sudentenland (Tsjechië) tot een nieuwe oorlog te leiden. Ook toen kwamen er (elf) spoedwetten, waarbij de Eerste Kamer op een donderdagavond vergaderde.



Andere recente columns