PvdA in regering en oppositie
Vier PvdA'ers waren gedurende in totaal 24 jaar minister-president en de PvdA nam daarnaast nog aan drie kabinetten deel met een KVP-premier, aan twee onder leiding van een CDA'er en aan één met een VVD-premier. In totaal nam de PvdA (tot 2021) 40 jaar deel aan kabinetten.
Contentssopgave van deze pagina:
Toen de PvdA in februari 1946 werd opgericht, was zij direct de grootste regeringspartij. Naast de socialisten Drees, Mansholt en Vos traden ook minister-president Schermerhorn en vier andere ministers tot de nieuwe partij toe. De PvdA bleef na 1946 regeringspartij. In 1946 vormden PvdA en KVP samen een kabinet, en van 1948 tot en met 1958 maakte de PvdA deel uit van coalities op brede basis.
In de eerste periode waren het vooral Drees en de KVP'er Beel die regelmatig nauw samenwerkten en via Beel ontstond ook samenwerking tussen Drees en KVP-leider Romme. In de periode 1948-1952 namen ook CHU en VVD aan het kabinet deel. De brede samenwerking was nodig vanwege het oplossen van de Indonesische kwestie, waarvoor een tweederde meerderheid vereist was.
Met veel moeite en politieke spanningen, en onder grote internationale druk, lukte het in 1949 om tot een regeling voor de overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië te komen. Vooral in de PvdA was veel verzet gerezen tegen het gebruik van militair geweld. Het dilemma dat uittreden van de PvdA uit de regering daaraan niets zou veranderen en dat daarmee bovendien andere (sociale) doelstellingen op de tocht zouden komen te staan, beheerste tijdens het Indonesische drama de koers van de partijleiding.
Na de verkiezingen van 1952 kwam de ARP in plaats van de VVD in het kabinet. Onder leiding van premier Drees en ministers Joekes en Suurhoff van Sociale Zaken werd een begin gemaakt met de opbouw van de sociale verzorgingsstaat. In 1952 kwam de Werkloosheidswet tot stand,
in 1956 de Algemene Ouderdomswet en in 1958 de Weduwen- en Wezenwet. In 1958 kwam het tot een breuk in de coalitie, nadat vorming van het vierde kabinet-Drees in 1956 al uiterst moeizaam was verlopen.
Na de verkiezingen van 1959 kwam de PvdA in de oppositie. Aanvankelijk was Burger nog partijleider, maar na interne kritiek op zijn wijze van optreden, trad hij in 1962 terug. Opvolger werd Anne Vondeling, een uit de vrijzinnig-democratische hoek afkomstige landbouwspecialist. Hij nam enigszins afstand van de traditioneel op de arbeiders gerichte koers en wilde ook middengroepen aan de PvdA binden. Hoewel hij een zekere populariteit verwierf, verloor de PvdA in 1963 de verkiezingen. Ondanks bereidheid om mee te regeren, kwam er opnieuw een centrum-rechts kabinet, het kabinet-Marijnen.
Toen dat kabinet binnen anderhalf jaar viel over de omroepkwestie, werd - zonder voorafgaande verkiezingen - een kabinet van KVP, PvdA en ARP gevormd onder leiding van Cals en Vondeling. Dit 'kabinet van sterke mannen' viel eveneens na anderhalf jaar, in de Nacht van Schmelzer. Na de verkiezingen van 1967 kwam de PvdA in de oppositie. Als nieuwe partijleider trad Joop den Uyl op.
Na de verkiezingen van 1971 werd de PvdA de grootste partij en in 1972 versterkte zij haar positie. Er werd, samen met D66 en PPR, aangestuurd op vorming van een links kabinet. De drie partijen kwamen met een gezamenlijk programma 'Keerpunt 72' en een alternatief kabinet. Onderhandelingen met KVP en ARP bij de formatie werden afgewezen.
Doordat de centrum-rechtse coalitie evenmin een meerderheid kreeg, ontstond na de verkiezingen van november een patstelling. Deze werd door een nogal onconventioneel optreden van formateur Burger doorbroken. Hij wist individuele christendemocraten te bewegen toe te treden tot een overwegend progressief kabinet. Na ruim vijf maanden (waarin informeel wel degelijk werd onderhandeld) leidde dit tot de vorming van het kabinet-Den Uyl, het meest progressieve naoorlogse kabinet.
Hoewel op sommige terreinen zaken tot stand werden gebracht, leidde het kabinet-Den Uyl ook tot teleurstellingen voor de PvdA. De internationale oliecrisis bemoeilijkte bovendien uitvoering van een progressief programma en er ontstond een economische recessie. Belangrijke wetgeving, zoals over democratisering van de ondernemingen en beheersing van grondprijzen, kon niet tot stand worden gebracht.
De populariteit van premier Den Uyl leidde niettemin tot een verkiezingszege in 1977. De PvdA was verkiezingen ingegaan met de leuze: "Kies de minister-president". Er werd aangestuurd op een tweede kabinet-Den Uyl, waarin 'links' een meerderheid moest hebben.
Deze meerderheidsstrategie, gevoegd bij het afwijzen van een hernieuwd ministerschap op Justitie van CDA-lijsttrekker Van Agt, leidde opnieuw tot uiterst moeizame en langdurige formatiebesprekingen. Hoewel uiteindelijk zowel over programma en zetelverdeling een akkoord werd bereikt, strandde de formatie op de personele samenstelling. Hierna werd alsnog een centrum-rechts kabinet gevormd en belandde de PvdA in de oppositie.
Toen die coalitie in 1981 haar meerderheid verloor, waren Den Uyl en Van Agt weer tot elkaar 'veroordeeld'. Het door hen, samen met D66, gevormde kabinet viel echter al na ruim een half jaar. Door voorstellen tot aanpassing van de Ziektewet verzwakte de positie van de PvdA en ontstond een conflict met de vakbond. Na de verkiezingen van 1982, waarbij de PvdA onder Den Uyl wel weer de grootste partij werd, kwam er een CDA-VVD-coalitie, die het bijna zeven jaar vol hield.
De wens om weer te gaan regeren en een nieuw, gematigder leiderschap van Wim Kok, resulteerden in het najaar van 1989 tot een PvdA-CDA-kabinet met Kok op Financiën. Diens stringente financiële beleid en ingrepen in de WAO veroorzaakte opnieuw veel maatschappelijke onrust. In 1994 verloren zowel PvdA als CDA fors, maar de PvdA werd wel de grootste partij.
Vrij verrassend opende het verlies van het CDA en het aangetaste leiderschap van Brinkman de weg voor een paarse coalitie van PvdA, VVD en D66 onder leiding van Kok. Dankzij een gunstig economisch klimaat, gezondere overheidsfinanciën en dalende werkloosheid wisten PvdA en VVD bij de verkiezingen van 1998 te winnen. Er kwam een tweede paars kabinet.
Dat tweede kabinet-Kok zag echter geleidelijk haar populariteit afnemen, onder meer door problemen in de zorg en het onderwijs, maar ook door de dreiging van internationaal terrorisme. Vooral Pim Fortuyn wist die onvrede goed te verwoorden en de verkiezingen van 2002 leidden tot een electoraal dieptepunt voor de PvdA. Partijleider Melkert, de opvolger van Kok, trad af.
Na een overgangsperiode onder Jeltje van Nieuwenhoven werd in 2002 Wouter Bos de nieuwe partijleider. Ondanks een goed verkiezingsresultaat leidde een langdurige formatie in 2003 niet tot een (verwacht) CDA-PvdA-kabinet, maar tot een kabinet van CDA, VVD en D66. De PvdA bleef oppositiepartij.
Na de voortijdige val van het derde kabinet-Balkenende in 2006 en de vervroegde verkiezingen van dat jaar, keerde de PvdA terug in het kabinet. Het CDA bleef weliswaar de grootste partij, maar CDA, PvdA en ChristenUnie wisten onder leiding van informateur Wijffels een vierde kabinet-Balkenende te vormen, waarin PvdA-leider Bos vicepremier en minister van Financiën werd. De moeizame samenwerking met vooral het CDA eindigde in 2010 voortijdig vanwege de kwestie-Uruzgan.
De PvdA had te maken met wisselende populariteit, maar leek begin 2010 af te stevenen op een grote nederlaag. De komst van burgemeester Job Cohen van Amsterdam als nieuwe partijleider keerde het tij, maar uiteindelijk bleef de PvdA bij de verkiezingen net onder de VVD. Na een mislukte poging om een nieuw paars-plus kabinet (VVD, PvdA en D66, aangevuld met GroenLinks) te vormen, kwam de PvdA opnieuw in de oppositie. Het eerste (minderheids-)kabinet met een VVD'er (Mark Rutte) als premier werd in 2010 gevormd door VVD en CDA, met gedoogsteun van de PVV.
De winst die VVD en PvdA bij de verkiezingen van 2012 boekten en het feit dat alleen zij samen over een duidelijke meerderheid in de Tweede Kamer beschikten, was voor Mark Rutte en Diederik Samsom reden om in 2012 het tweede kabinet-Rutte te vormen. De formatie hiervan duurde slechts 52 dagen. Het kabinet bleef de volledige termijn tot de Tweede Kamerverkiezingen op 15 maart 2017 aan. Bij de verkiezingen van dat jaar was Lodewijk Asscher de lijsttrekker. In een tweestrijd met Diederik Samsom om het lijsttrekkerschap won hij nipt. In de verkiezingsuitslag leverde deze lijsttrekkersverkiezing, gecombineerd met de regeringsdeelname van de PvdA, waarbij enkele impopulaire maatregelen genomen werden, een dramatisch zetelverlies op: van 38 naar 9 zetels. Sindsdien maakt de PvdA deel uit van de oppositie.
Meer over