Niet ten halve gekeerd

11 oktober 2024, column Bert van den Braak

Nood-, crisis- en spoedwetgeving bij de asielproblematiek roept vragen op. Kan een noodwet worden toegepast bij de huidige problemen op asielgebied, met passering van het parlement, of kan beter worden aangestuurd op een (crisis)spoedwet? Het is allereerst goed de begrippen nader te duiden.

Het uitroepen van een asielcrisis om bestaande wetgeving deels buiten werking te plaatsen (artikel 110 Vreemdelingenwet), noemen we noodwetgeving. Bedacht moet worden dat het hier gaat om een noodmaatregel die sinds 1965 in de Vreemdelingenwet staat. Die wet (in 2000 vervangen door de huidige wet) bood al de mogelijkheid om bij een externe crisis (oorlog, rampen) tijdelijk het asielrecht sterk te beperken. De memorie van toelichting uit 1965 is helder over wanneer de uitzondering kan worden toegepast; een crisis in de opvang hoort daar niet bij.1) Er is geen jurist die daar anders over denkt.

Er zou dan overigens in dubbel opzicht sprake van noodwetgeving zijn, want bij toepassing van artikel 110 moet onverwijld een wetsvoorstel worden ingediend over het voortduren van de maatregel. Onverwijld betekent mijns inziens binnen een paar dagen. Het parlement krijgt daarmee pas in tweede instantie de mogelijkheid om over de genomen maatregelen te oordelen. Het kan het wetsvoorstel verwerpen om zo toepassing van artikel 110 direct te beëindigen. De kans dat dit gebeurt, is groot.

Daarnaast kennen we (bestaande) Noodwetten. Voorbeelden zijn de Havennoodwet en de Noodwet arbeidsvoorziening. Ze hangen samen met uitzonderingstoestanden (oorlog, opstand) en kennen eveneens de plicht tot indiening van een wetsvoorstel over voortduring van maatregelen. Bij de Havennoodwet kunnen havens een militaire bestemming krijgen. Bij de Noodwet arbeidsvoorziening kunnen bij KB noodmaatregelen in werking worden gesteld over arbeidsverhoudingen (werkvergunning, uitvoering sociale zekerheid etc.). Basis voor die wetten is de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden.

Noodwetgeving was er tevens na de watersnoodramp van 1953. Toen kwam er na drie maanden een Noodwet dijkherstel over de eerste maatregelen om dijken te herstellen. Ook bij de Covid-19-pandemie werd gebruikgemaakt van noodwetgeving. In 1980 kwam er verder binnen een maand dergelijke wetgeving tot stand, toen er in een wijk van Lekkerkerk sprake bleek te zijn van ernstige bodemverontreiniging. De minister van Binnenlandse Zaken kreeg bevoegdheid te onteigenen, zodat tot sanering kon worden overgegaan. Het ging om 'nood' en spoed.

Spoedwetgeving kwam (en komt) sporadisch voor. In 1914 en 1938 kwamen vanwege de oorlogsdreiging en mobilisatie binnen een week wetten over de dienstplicht en om bijvoorbeeld financiële onrust te voorkomen.2) De Eerste Kamer vergaderde in 1938 bij uitzondering op donderdagavond. In 2017 namen beide Kamers een dag na indiening een wetsvoorstel aan om de jaarlijkse indexering van het eigen risico in de Zorgverzekeringswet achterwege te laten. Een dag later stond de wet in het Staatsblad. Net op tijd voor het afsluiten van nieuwe polissen. In 2019 was er voorts het voorbeeld van de Spoedwet aanpak stikstof3); ingediend 25 november 2019 en 18 december 2019 in het Staatsblad. Het kan dus snel.

In het licht van laatstgenoemde voorbeeld is het onbegrijpelijk dat het kabinet niet - gelet op de verklaarde urgentie - met spoed een wetsvoorstel indiende om maatregelen te treffen. Een spoedwet kan er binnen een maand of drie zijn en was er bij indiening in augustus nu al bijna geweest, met toepassing van de gebruikelijke wetgevings­procedure. De weg via artikel 110 is onzeker, zo niet onbegaanbaar, en dus vertragend. Als toch voor die weg wordt gekozen, kan de conclusie niet anders zijn dan dat het primaire doel niet is het voortvarend aanpakken van wat als asielcrisis wordt aangeduid, maar symboolpolitiek.




Andere recente columns