Het verlangen naar de sterke leider

9 augustus 2024, column J.Th.J. van den Berg

Blijkens het jongste Nationaal Kiezersonderzoek (NKO-2023) verlangt een relatief grote groep kiezers (37%) naar ‘een sterke regeringsleider’1). Iets meer dan een kwart is er niet voor of tegen. Rond een derde heeft er wel bezwaar tegen. De sterkste steun voor de ‘sterke leider’ is te vinden onder de aanhang van de PVV (58%) maar ook onder VVD-kiezers is er veel instemming mee. De groeiende steun voor wat vroeger ‘de sterke man’ heette (naar het geslacht werd in het NKO-2023 niet gevraagd) is geen gunstig teken. Het gaat immers samen met nogal wat afkeer van het politieke bedrijf en ontevredenheid over het functioneren van regering en parlement.

Toch is er wel enige reden om begrip te hebben voor dit ongenoegen onder de kiezers en de behoefte aan sterke leiding. Het kabinet-Rutte II (VVD en PvdA) is eigenlijk het laatste geweest dat doelgericht en effectief bestuurde, ook al overleefde de PvdA die periode maar nauwelijks. Maar, het kabinet legde zichzelf een zwaar programma op en voerde dat tussen 2012 en 2017 redelijk consequent uit.

Daarvan is het sedertdien niet meer gekomen. Het kabinet-Rutte III overleefde voornamelijk doordat het moest reageren op de coronapandemie. Anders had het de eigen besluiteloosheid waarschijnlijk niet doorstaan. Het vierde kabinet werd door zijn premier eigenhandig de nek omgedraaid, voornamelijk omdat het in de modder van de klimaatproblemen vastliep. De even incompetente aanpak van de immigratie vormde een geschikt alibi om er een eind aan te maken. Althans, dat dachten Rutte en zijn VVD. Het betekende een einde aan zes jaar van niet-regeren.

Als dan een fors deel van de bevolking naar een sterke leider begint te verlangen, kan je daar bezwaarlijk van opkijken. Je mag je er wel zorg over maken, vooral als uit het onderzoek ook blijkt, dat zo’n sterke leider de grenzen van de wet mag oprekken en voorts minderheden mag negeren, omdat de meerderheid het nu maar eens een tijdje voor het zeggen moet hebben. Zeker, het gaat om een minderheid onder de kiezers, want uit het onderzoek blijkt ook dat een ruime meerderheid van de kiezers groot belang hecht aan de democratie en vooral aan gelijke behandeling van burgers, aan vrije verkiezingen en rechterlijke controle op het bestuur.

Opvallend is dat kiezers in het NKO onder democratie ook en in grote consensus verstaan de bescherming tegen armoede. Niet bepaald de klassiek-liberale opvatting over democratie dus. Van belang is tegelijk dat bestrijding van armoede niet wordt gelijkgesteld aan vermindering van inkomensverschillen. Dat wekt de suggestie dat armoede eerder wordt bezien in termen van ‘caritas’, mededogen met de arme, dan uit het oogpunt van ‘iustitia’, het verminderen van maatschappelijke ongelijkheid. De oude kerkelijke visie dus en minder de moderne sociaal politieke opvatting. Die dominante opvatting wordt bevestigd in een indringende analyse van Tim ‘s Jongers in zijn recent verschenen boek Armoede uitgelegd aan mensen met geld2). Geen erg bemoedigend boek, trouwens.

Terug naar de democratie zelf. Het kiezersonderzoek laat zien dat de democratie het niet kan stellen zonder leiding. Na jaren waarin meer en nog meer democratie werd gepreekt, blijken oude opvattingen opnieuw opgeld te doen. Twee theoretici van de democratie uit de jaren tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog waren een stuk behoedzamer als het ging om de huldiging van de democratie. Karl Popper, Oostenrijker die in de jaren dertig moest vluchten voor de Nazi’s, verdedigde de democratie als het enige systeem waar niet of slecht functionerende leiders konden worden verwijderd zonder bloedvergieten; zijn verlangen ging uit naar een politiek bestel dat effectieve controle garandeerde op het politieke bestuur3).

Nog iets stelliger was Joseph Schumpeter, die ook in de democratie de noodzaak zag van besturende elites, maar dan wel concurrerende elites, die periodiek worden gedwongen bij de kiezers steun te zoeken4). Klinkt ouderwets, maar de visies van Popper en Schumpeter blijken aardig terug te vinden onder de respondenten van het NKO-2023.

Pijnlijk detail: geen van beiden moest iets hebben van de evenredige vertegenwoordiging: waarborg voor chaos, vonden zij. Precies het systeem waar wij in Nederland zo sterk aan hechten. Misschien moeten wij het toch nog eens over dit systeem van vertegenwoordiging hebben.

In een volgende column dan maar.


  • 1) 
    R.­ Voogt e.a. (red.), De verkiezingen van 2023. Van Onderstroom tot Doorbraak: Onvrede en Migratie, SKON: www.dpes.nl 2024.
  • 2) 
    Tim ’s Jongers, Armoede uitgelegd aan mensen met geld, z.p.: De Correspondent 2024.
  • 3) 
    Karl Popper, De open samenleving en haar vijanden (twee delen), Rotterdam: Lemniscaat 2007 (vertaling door H. Daalder en S. van Luchene van The Open Society and Its Enemies, 1945).
  • 4) 
    Joseph Schumpeter, Kapitalisme, socialisme en democratie, Hilversum: De Boer/Brandt 1963 (vertaling door H. Daudt van Capitalism, Socialism and Democracy, 1942).


Andere recente columns