Sleutelen aan de Kieswet
Het pleidooi van oud-minister Jo Ritzen en oud-staatssecretaris Yvonne van Rooy om de kiesdrempel te verhogen (de grens zou dan bij drie zetels komen), is waard om serieus te nemen. Toenemende versplintering kun je als een probleem zien, al is het niet geheel nieuw. Verschil met de jaren 1967-1977, toen er ook veel fracties in de Tweede Kamer waren, is dat er nog nauwelijks grote fracties zijn. En de kans bestaat dat die trend zich voortzet. Er zijn wel enkele kanttekeningen bij de verhoging te plaatsen: is het effect niet erg klein? (Er werden in 2021 slechts drie fracties met minder dan drie zetels gekozen). En hoe om te gaan met 'afsplitsers'? Dat zijn er inmiddels drie, waarvan één met drie zetels en twee eenlingen. Ook dat zorgt voor versplintering.
Fracties met een geringe(re) omvang kunnen moeilijker de vele taken verdelen, hebben minder 'specialisten' en kunnen zodoende minder tegenwicht bieden tegen bewindslieden, die over een uitgebreid ambtenarenapparaat beschikken. Versplintering leidt niet alleen tot verzwakking van sommige functies van de Kamer (onderzoek, behandeling van wetgeving) maar bovenal tot een groter tijdsbeslag. Door de toegenomen electorale concurrentie is er meer profileringsdrang. Zichtbaarheid wordt gezocht in het stellen van vragen en indienen van moties en door interrupties. Eenpersoonsfracties hebben daarbij dezelfde rechten als een fractie van rond de dertig zetels.
Meer ondersteuning, zowel van fracties als van de Kamer zelf, zou enig soelaas kunnen bieden. Kleinere fracties hebben sowieso minder budget en dus een kleinere ambtelijke staf. Deels kan hechtere samenwerking van fracties helpen. De beste voorbeelden daarvan zijn PvdA en GroenLinks en in iets mindere mate DENK en de fractie-Den Haan.
Aanpassingen vanwege onwenselijke en soms onvoorziene gevolgen van de Kieswet waren er vaker. Al in 1921 werd de kiesdrempel verhoogd. In 1918 kwamen zelfs partijen met een gering stemmenaantal voor een (rest)zetel in aanmerking. Het leidde tot zetels voor zeventien partijen, waarvan vijf die slechts een halve kiesdeler behaalden. (Overigens gingen enkele eenmansfracties direct over tot vorming van een gezamenlijke fractie). De drempel ging toen naar 75 procent. Een tweede probleem was het gewicht van voorkeurstemmen. Bij tussentijdse vervulling van vacatures was het aantal behaalde (voorkeur)stemmen bepalend. Een paar stemmen meer betekende dat een laag geplaatste kandidaat voorrang kreeg boven een kandidaat die door de partij hoog op de lijst was geplaatst. Dat werd als onwenselijk beschouwd en gewijzigd.
In 1933 namen aan de verkiezingen liefst 54 lijsten deel. Om kansloze lijsten te weren, werd betaling van een waarborgsom ingevoerd om te mogen deelnemen. Die verviel als slechts weinig stemmen werden behaald (minder dan driekwart van de kiesdeler). Het aantal partijen bij de verkiezingen van 1937 daalde naar twintig. Bovendien behaalden toen slechts tien partijen een zetel en waren er geen eenlingen meer. Dat kwam omdat ook het systeem van restzetelverdeling werd gewijzigd, ten gunste van grotere partijen.
Het Nederlandse kiesstelsel biedt meer dan bijna elk ander stelsel kans aan kleine groeperingen om een zetel te behalen. De drempel is heel laag. De meeste Europese landen hebben een kiesstelsel met districten, met daarbinnen evenredige vertegenwoordiging. Dat leidt op zichzelf al tot een hogere drempel. Dankzij de ver doorgevoerde evenredige vertegenwoordiging kunnen in de Tweede Kamer veel verschillende geluiden worden gehoord. Dat kan als positief worden gezien. Enige beperking daarvan, doet op zichzelf geen afbreuk aan de democratie.
Aan ieder kiesstelsel zitten voor- en nadelen. Het gaat om een afweging daarvan. Wel zou je kunnen zeggen dat rekening mag worden gehouden met een historische ontwikkeling. Om nu bijvoorbeeld het stelsel zodanig te wijzigen, dat partijen die al sinds jaar en dag in de Tweede Kamer zitten daardoor hun vertegenwoordiging verliezen, is onwenselijk.
Verhoging van de kiesdrempel draagt slechts beperkt bij aan het tegengaan van (verdere) versplintering. Ik denk eerder aan uitbreiding van het ledental van de Tweede Kamer (naar 200 leden), maar dan in combinatie met een iets hogere kiesdrempel. Voor uitbreiding van het sinds 1956 bestaande ledental is alle reden. Daarmee krijgen fracties meer armslag en kan de representativiteit (denk aan regio's, diversiteit, behoud van ervaring) worden versterkt.