Nieuwe polarisatie
Het geluid dat samenleving en politiek verharden, klinkt steeds luider. De aanpak van corona leidt, zeker in de beeldvorming, tot nieuwe polarisatie, waarbij voor- en tegenstanders van overheidsingrijpen tegenover elkaar staan. Niet uit het oog mag worden verloren dat tegenstanders van dat beleid een luidruchtige minderheid is, waarvan een deel het bovendien niet zo nauw neemt met wetenschap en feiten. Of het tot politieke polarisatie leidt, is de vraag; wenselijk is dat niet.
Dat in een samenleving verschillend wordt gedacht over aanpak van vraagstukken is de gewoonste zaak van de wereld. Die tegenstellingen worden als het ware gekanaliseerd in politieke partijen, al kunnen er ook daarbinnen uiteraard meerdere meningen zijn. Ons kiesstelsel, met kandidatenlijsten en partijen, biedt kiezers juist enig houvast. Als je op de VVD stemt, weet je dat de gekozenen van die partij andere opvattingen hebben dan de gekozenen van SP of SGP. Tegenstellingen zijn niet slecht als het kiezers helpt om een keuze te maken. Er kan echter onmiskenbaar een nadeel aan zitten, als partijen punten niet alleen uitvergroten, maar daarbij de realiteit geweld aandoen. Dat leidt dan snel tot teleurstelling. Plannen en voorstellen moeten wel haalbaar zijn.
Hoewel ik in veel opzichten grote waardering had voor de onlangs overleden Ed van Thijn - een uitstekend Kamerlid en bestuurder en een onvermoeibaar strijder tegen discriminatie - geldt dat minder voor de vooral door hem geïnitieerde linkse polarisatiestrategie in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Uiteraard heb ik oog voor de context waarin dat plaatsvond: een vanaf begin jaren zestig door centrumrechts (en christendemocraten in het bijzonder) gedomineerd politiek bestel, waarin progressieve partijen hoogstens konden aanschuiven. In de christendemocratische partijen leken bovendien krachten aanwezig die voelden voor een progressievere koers. Sommigen hadden hun partij al verlaten, maar dat gold niet voor allen.
Het 'losweken' van die progressieve krachten door scherpe tegenstellingen te creëren, was op zichzelf niet zo'n gekke gedachte. Kiezers moesten maar uitmaken of ze een progressief of een conservatief kabinet wilden; een tussenweg was er niet. In 1972 spraken PvdA, D'66 en PPR af na de verkiezingen niet te gaan onderhandelen over hun programma (Keerpunt 72): het was alles of niets. Het probleem dat zich spoedig aandiende, was dat geen blok een meerderheid behaalde. Christendemocraten boetten wel aan kracht in, maar bleven een machtsfactor in het centrum. In 1972 haalden de drie christendemocratische partijen samen nog 48 zetels. De progressieve drie kwamen niet verder dan 56 zetels (en zelfs samen met CPN en PSP slechts 65). Een via polarisatie nagestreefde meerderheidsstrategie had als consequenties dat het niet behalen van een meerderheid niet regeren betekende. En het behalen van die meerderheid bleek - ik zeg het Philip van Praag na - een illusie1). Zowel in 1972-1973 als in 1977 en 1981 werd er (uiteraard) toch maar onderhandeld. Om tot regeren te komen, kon dat ook niet anders.
Een te groot optimisme, maar je kunt ook zeggen het miskennen van de maatschappelijke werkelijkheid, is een gevaarlijke houding voor iedere politieke partij. Het leidt tot teleurstelling bij de eigen achterban. Het is de vraag of die les uit het verleden goed is doorgedrongen tot de huidige politieke partijen ter linkerzijde, al snap ik het probleem waarvoor zij staan. Om kiezers te trekken is het innemen van ferme standpunten en het krachtig afzetten tegen tegenstanders een begrijpelijke tactiek. Als jij, kiezer, vindt dat er meer geld naar bijvoorbeeld de zorg moet, stem dan op ons. Dan gaan wij dat regelen. Met zo'n punt kun je je onderscheiden. Als de werkelijkheid daarna echter is dat beoogde coalitiepartners daar anders over denken en, belangrijker nog, als de financiële ruimte voor structurele groei ontbreekt, dan heb je toch een lastig verhaal. Als 'oneerlijke' concurrenten zijn er ook nog eens partijen die zich niet door realiteit, compromisbereidheid of meeregeren laten leiden.
Met het oog op duidelijkheid is het wenselijk dat partijen ferme standpunten innemen, maar tegelijkertijd moeten zij de haalbaarheid in het oog houden en er eerlijk over zijn dat, om te regeren, compromissen onvermijdelijk zijn. Zie daar het dilemma van de middenpartijen. Een troost is: al zijn de marges in het centrum klein, ook zonder polarisatie blijft er genoeg keuze. Het is dan vooral hopen op de redelijkheid van de kiezers.
-
1)Philip van Praag jr., Strategie en illusie. Elf jaar intern debat in de PvdA (1966-1977), Amsterdam 1991