Te veel ministers, te weinig staatssecretarissen
Mark Rutte is teruggekomen van een aantal nogal ongezonde opvattingen over het vereiste aantal ministers, staatssecretarissen en leden van beide Kamers. In 2010 vond hij nog dat de politiek ‘het goede voorbeeld’ moest geven en op het aantal nationale politici moest bezuinigen. Een nogal populistische opvatting: alsof de kwaliteit van het politieke bedrijf er per definitie op vooruit zou gaan door het aantal publieke ambtsdragers te verminderen. Dat zou kunnen, maar dan zouden daar sterker argumenten voor nodig zijn dan ‘bezuinigen’ en ‘het goede voorbeeld’. Gelukkig is daar niets van terecht gekomen.
Wel reduceerde de premier in zijn rol van formateur het aantal ministers in zijn eerste kabinet tot twaalf: elf departementshoofden en een minister zonder portefeuille. In zijn tweede kabinet, met de PvdA als partner, werden het er alweer dertien waarvan twee zonder portefeuille, en in de ingewikkelde coalitie van Rutte III steeg het aantal ministers zelfs tot zestien, waarvan vier zonder portefeuille. Het aantal ministers bleek zoals altijd volledig afhankelijk van het aantal deelnemende partijen en hun politieke preoccupaties. Intussen bleef het aantal staatssecretarissen aldoor beperkt. Een zakelijke lijn viel in die beperking niet te ontdekken, ook geheel volgens traditie.
Nu schijnt de gedachte te zijn, dat er twintig ministers nodig zijn en negen staatssecretarissen1).Over bezuinigen hoor je Mark Rutte niet meer, maar opnieuw is de motivering, nu voor verruiming van het aantal bewindslieden, aan de magere kant. Het ambt blijkt heel zwaar en in de afgelopen tijd zijn veel bewindslieden aan die zwaarte min of meer bezweken. Dat is waar, maar het zou kunnen zijn dat dit niet alleen ligt aan een te gering aantal, maar meer nog aan dat wat van het ambt wordt gevergd. En dus, aan een niet doordachte taakverdeling tussen ministers en staatssecretarissen.
Van ministers moet je er niet te veel hebben. Ministers horen aan het hoofd te staan van een stabiel aantal ministeries. Hun aantal kan dus het best daarmee overeenkomen. Het aantal ministeries kan je natuurlijk vergroten of verkleinen en soms moet het ook, maar je moet er, gezien de gevolgen voor de ambtelijke organisatie, voorzichtig en vooral goed doordacht mee omspringen.
Daarnaast kan de harmonica blijkbaar uitgerekt of ingekrompen worden met een aantal ministers ‘zonder portefeuille’: dus wel met de leiding over een bepaald beleidsgebied maar zonder de leiding over een ministerie. Zij ‘wonen’ als het ware bij een andere minister ‘in’. Het is vaak een nogal ongelukkige constructie, omdat de ambtelijke organisatie rekening moet houden met twee ministers, van wie er een de leiding heeft over de totale organisatie, hoewel de andere toch ook de steun van ambtenaren nodig heeft. Uitzonderingen daargelaten, kan je het ambt van minister zonder portefeuille beter vermijden.
Dat leidt tot de conclusie dat een aantal van ongeveer vijftien ministers zo’n beetje het maximaal wenselijke is. In Duitsland telt een kabinet nu al jaren lang zestien ministers, tevens departementshoofden, naast de chef staf van het Bundeskanzleramt , een soort minister zonder portefeuille.
Van de Duitsers zou je daarnaast het voorbeeld kunnen overnemen om veel meer staatssecretarissen aan te wijzen die, onder oppertoezicht van de minister maar tegelijk politiek verantwoordelijk, nauw omschreven taken van de minister overnemen. Die worden primair geselecteerd op hun deskundigheid. De minister zou zelf, in overleg met de formateur, de staatssecretarissen moeten voordragen die hij/zij noodzakelijk acht. Het ligt daarbij in de rede dat die staatssecretarissen tot dezelfde partij behoren als de minister en niet worden aangesteld als zijn waakhond. Daarmee kan ook de systematische verantwoording van het beleid in beide Kamers aanzienlijk worden verbreed.
Helaas is de functie van staatssecretaris sinds het kabinet-Den Uyl (1973–1977) onderdeel geworden van het politieke verdelingsproces tijdens de formatie en daarmee van zijn oorspronkelijke karakter beroofd. Nu heeft een minister eigenlijk geen zeggenschap meer over de aanwijzing van de staatssecretaris op zijn ministerie. Dus worden het er veiligheidshalve te weinig, terwijl er van de ministers juist te veel zijn. De Nederlandse ministerraad is zo ongeveer de enige in Europa die echt als vergadering beslist, wat alleen kan als het een overzichtelijk gezelschap blijft.
Stelselmatige samenwerking met beide Kamers en de gezondheid van betrokkenen is gediend met meer politiek verantwoordelijke bewindslieden, maar dat zouden dan staatssecretarissen moeten zijn.
-
1)Zo is in het eindverslag van de informateurs te lezen