Smalle, maar betekenisvolle marges

25 januari 2019, column Bert van den Braak

In het artikel De smalle marges van democratische politiek 1) betoogde Joop den Uyl in 1970 dat ook deelname van zijn partij aan een regering niet tot radicale beleidswijzigingen zou leiden. Abrupte veranderingen waren onrealistisch in een hoogontwikkelde samenleving en de koers kon hoogstens enigszins worden verlegd. Politieke compromissen zouden zeker nodig zijn. Je kan dat samenvatten als: ideologie is mooi, maar praktische realisering is verdraaid lastig. Dat maakte die koerswijzigingen daarmee echter niet betekenisloos.

De juistheid van dat betoog staat niet alleen nog altijd overeind, het is eerder een nog sterker gegeven dan vijftig jaar geleden. De terechte constatering van Van den Berg vorige week2) - met een verwijzing naar Peter Mair - dat beleid steeds kleurlozer en zelfs technocratisch is geworden, ligt in die lijn. De conclusie dat een keuze tussen middenpartijen er weinig toedoet, lijkt daarmee voor de hand te liggen. Het oude adagium 'of je nu door de hond of door de kat gebeten wordt' zou daarmee opgeld kunnen doen. Uit het brede palet aan partijen blijkt niettemin dat er in het politieke centrum nog altijd een spectrum aan ideologische invalshoeken is om problemen te benaderen: sociaaldemocratisch, christendemocratisch, liberaal, sociaal-liberaal, progressief-ecologisch, christen-sociaal, orthodox christelijk.

Allereerst iets over die technocratisering. Het is onmiskenbaar zo, dat allerlei factoren ertoe hebben geleid dat het verleggen van koers op veel terreinen niet eenvoudiger is geworden. Er is een nationale en internationale werkelijkheid, er zijn vastgelegde spelregels en er is op veel terreinen gekozen voor een terugtredende overheid. Verzelfstandiging en privatisering van overheidsdiensten en decentralisatie hebben tot verschuivingen geleid bij de vraag wie het voor het zeggen heeft. Ruimtelijke ordening, jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning zijn terreinen waarop de centrale overheid taken heeft overgedragen. Wie de Kameragenda's van vijftig jaar geleden en nu vergelijkt, zal dat direct opvallen.

Toen waren er debatten over de loonpolitiek, de premiegrenzen voor het ziekenfonds, de huren, de tarieven van de PTT en spoorwegen, het bouwprogramma. Nu gaat het - ik chargeer enigszins - over de vraag of we in de toekomst nog wel met contant geld kunnen betalen. In de jaren zeventig waren er nog krachtige pleidooien voor een sturende overheid, met uitgebreide subsidieregelingen (Selectieve Investeringsregeling en Wet Investerings Rekening) en met allerlei regionaal-economische stimuleringsprogramma's. Bij het regionale beleid gaat het nu vooral om EU-subsidiëring.

Bij veel grote vraagstukken is er inderdaad nauwelijks nog keuze. Of je moet pleiten voor vertrek uit de EU, voor de gulden, voor het sluiten van de grenzen voor vluchtelingen, voor het (her)invoeren van een publiek stelsel van ziektekostenverzekering of voor het ontkennen van de klimaatproblematiek. Aangezien de partijen in het centrum (van SGP tot GroenLinks) dat niet doen, gaan politieke debatten inderdaad alleen nog over schijnbaar marginale keuzes. Door de verdere versplintering van de Nederlandse politiek is de noodzaak tot het sluiten van compromissen verder toegenomen. In het verleden konden bijvoorbeeld CDA en VVD samen nog de richting bepalen, nu niet meer.

Dat er naar breder draagvlak moet worden gezocht is geen probleem, evenmin dat compromissen daarvan de uitkomst zijn. Hoewel de op het oog simpele keuze in het VK over de brexit niet volstrekt is te vergelijken met 'onze' keuzes, laat het Britse stelsel wel zien hoe het niet moet. Het gepolariseerde theatrale parlement is misschien leuk voor de buitenwereld, maar faalt als democratisch bestuursmodel. Wat in het VK had moeten gebeuren, was - gegeven de uitkomst van het referendum - zoeken naar een compromis waarin 'leavers' en remainers' zich enigszins kunnen vinden. De uitkomst is chaos en frustratie.

Ik heb liever een stelsel waarin wordt gediscussieerd in de wetenschap dat er smalle marges zijn. En die marges hebben - Den Uyl betoogde het al - bepaald betekenis. Wie gaat er straks betalen voor de 'klimaatrekening', hoe kunnen we armoede beter aanpakken, hoe zorgen we voor een sociale arbeidsmarkt, hoe blijven we openstaan voor vluchtelingen zonder immigratieland te worden? Smalle marges betekent niet dat politiek tot een technocratisch proces is verworden. Ook waar ideologische vergezichten ontbreken, moeten keuzes worden gemaakt. Daarop kunnen partijen zich best profileren en dat dwingt kiezers dan bepaald niet tot een keuze tussen 'de hond of de kat'.




Andere recente columns