Secularisatie als bevrijding
In één van de recensies over het boek Zeventig jaar zoeken naar een compromis werd als kanttekening gemaakt, dat de betekenis van religie, vooral in het politieke leven, nogal onderbelicht was gebleven 1). Daar had de recensent wel een punt. Die betekenis was er bepaald, zeker tot de jaren zeventig. Religieuze argumenten speelden vaak een rol in debatten en nog groter was de indirecte betekenis van het geloof voor politici, domweg omdat het merendeel van hen kerkelijk was opgevoed.
Nederland kon lange tijd als een christelijke natie worden getypeerd. Dat was terug te zien in de formele aanhef 'Bij de gratie Gods', in de formulering van de eed, in de bede aan het einde van de troonrede en aan wetgeving. Vooral dat laatste staat steeds meer ter discussie, zoals blijkt uit voorstellen om de Zondagswet in te trekken. Hoe sterk en doordringend dat christelijke karakter 'aanwezig' was, is voor huidige generaties bijna niet voorstelbaar. In veel opzichten was dat beklemmend, al speelden kerken bijvoorbeeld op sociaal-maatschappelijk vlak ook een positieve rol. Doordat tolerantie ook een kernwaarde was, konden zeer diverse groepen toch goed met elkaar samenleven.
De aanwezigheid van christelijke partijen en de rol die zij speelden, lag in het verlengde daarvan, maar die christelijke achtergrond beperkte zich geenszins tot confessionele partijen. Omstreeks 1960 legde bijna 80 procent van alle Tweede Kamerleden de eed af (tegenwoordig is dat nog 'slechts' 34 procent). De PvdA kende een protestants-christelijke en katholieke werkgroep; het VVD-beginselprogramma van 1948 sprak in de eerste zin van 'een op christelijke grondslag berustende samenleving'. Door hun sterkte was de invloed van protestanten en katholieken - juist in politieke zin - van grote betekenis. Politieke voormannen waren bovendien soms geestelijke bedienaars, zoals de predikanten Kuyper en De Visser en de priesters Schaepman en Nolens. In de fractie van de ARP zaten tot de jaren zestig altijd enkele predikanten, in de KVP waren de paters Beaufort en Stokman 'verbindingspersonen' tussen politieke leiding en kerk.
Die invloed was zichtbaar in wetgeving over gezin (positie van de vrouw, echtscheiding), cultuur, zedelijkheid, onderwijs (bijzonder onderwijs), gezondheidszorg (vaccinatie), defensie, belastingwetgeving en sociale zekerheid (gewetensbezwaren), maar ook over ordening van de maatschappij (subsidiariteit). Daarnaast speelde religie bij debatten over deze vraagstukken soms een (belangrijke) rol. Toen in 1928 het vraagstuk van vaccinatie van scholieren tegen pokken speelde, traden de Kamerlid-predikanten Langman (CHU), Kersten (SGP), Visscher (ARP) en Lingbeek (HGSP) met elkaar in het strijdperk en werd het wetsvoorstel verdedigd door minister-predikant Slotemaker de Bruïne. Er werden volop Bijbelcitaten gebruikt. Nog in de jaren vijftig en zestig steunden enkele PvdA-leden wetgeving om gokken enigszins aan banden te leggen; een voorstel om echtscheiding zoveel mogelijk te voorkomen, werd in 1955 verdedigd door PvdA-minister Donker.
Uit de politieke 'diversiteit' bleek wel dat het 'christelijke karakter' niet voor iedereen dezelfde betekenis had. Voor veel protestanten ging het eigenlijk om een 'protestantse natie', waarin katholieken ( 'Roomsen') lange tijd als enigszins bedreigend werden gezien. De groei (grote gezinnen!) van de katholieken en hun toenemende politieke zelfbewustzijn, werd argwanend bekeken. Zeker tot 1945 was er sprake van een openlijk en latent 'antipapisme'. De SGP'er Zandt zag in de jaren vijftig een kleine afbeelding van Sint Maarten op een bankbiljet als teken van 'verroomsing' van ons land 2). De parallel met de vermeende angst voor 'islamisering' dringt zich enigszins op.
Voor katholieken gold dat kerkelijke voorschriften leidend dienden te zijn in hun gehele leven. KVP-leider Romme gebruikte dat argument in 1954 om doorgebroken 'katholieken' terug te laten keren van de PvdA naar de KVP. Uit het feit dat hij daarbij geen succes had, kan worden afgeleid dat er al sprake was van een zekere verschuiving in opvattingen. Dat bisschop Bekkers in de jaren zestig de 'eigen verantwoordelijkheid' bij gezinsplanning erkende, was een belangrijke stap naar zelfbeschikking.
Door de ontkerkelijking spelen moraaltheologische argumenten een minder prominente rol in debatten. Vraag is zelfs of ze nu in het debat over wel of geen verplichte vaccinatie nog wel betekenis zullen hebben. Het betekent niet dat kerken en gelovigen zich niet in debatten kunnen mengen, noch dat aan religie ontleende waarden in zijn algemeenheid geen betekenis hebben. 'Vrije' burgers en niet instituties bepalen echter in welke mate dat het geval is. Dat we in die zin geen christelijke natie meer zijn, kan zeker worden gezien als bevrijding.
-
1)Kees de Groot, Geen strijd, maar samenwerking, Reformatorisch Dagblad, 12 februari 2018
-
2)De verroomsing onzer bankbiljetten, uit: N. Cramer, Wandelingen door de Handelingen (1974)