De lijstencombinatie is niet meer
Dinsdag 27 juni stemde de Eerste Kamer voor afschaffing van de mogelijkheid om door het combineren van kandidatenlijsten een extra zetel te verkrijgen. Daarmee kwam een eind aan de praktijk waardoor vooral kleine partijen hun fractie wisten te vergroten. Eerder was de mogelijkheid tot het aangaan van een lijstencombinatie al afgeschaft voor de verkiezingen voor de Eerste Kamer. Nu is dat ook het geval bij de verkiezingen voor de gemeenteraden, provinciale staten, de Tweede Kamer en het Europees Parlement.
De mogelijkheid tot het combineren van lijsten bestond sinds 1973. Het doel was het bevorderen van de samenwerking van partijen doordat zij bijvoorbeeld na de verkiezingen gezamenlijk als een fractie zouden optreden of zelfs zouden fuseren. Doordat het stelsel van de grootste gemiddelden, dat in Nederland bij de meeste verkiezingen voor de restzetelverdeling wordt gehanteerd, grotere partijen meer kans op een restzetel geeft, maakten de binnen een lijstencombinatie samenwerkende partijen kans op een extra zetel. De lijstencombinatie maakte van de deelnemende partijen namelijk tijdelijk een grote partij. De verdeling van die extra zetel tussen de deelnemende partijen aan de combinatie vond plaats door middel van het stelsel van de grootste overschotten waardoor kleine partijen een even grote kans hadden als grote. Het waren dan ook vooral kleine partijen die een lijstencombinatie aangingen en die een extra zetel wisten te winnen.
Hoewel er de afgelopen decennia volop lijstencombinaties zijn afgesloten, leidde de mogelijkheid niet tot vergaande samenwerking tussen of fusies van partijen. PPR, CPN en PSP, die regelmatig de lijsten combineerden, gingen wel op in GroenLinks en GPV en RPF in de ChristenUnie maar bij mijn weten is het gebruik van lijstencombinatie nooit als oorzaak opgevoerd, hoewel een klein positief effect wel aannemelijk is. Dat de praktijk niet aan de oorspronkelijke bedoeling voldeed was dan ook een belangrijke reden voor Tweede Kamerlid Joost Taverne van de VVD om in december 2014 de motie in te dienen die zou leiden tot de afschaffing van de lijstencombinatie.
Een ander bezwaar tegen de lijstencombinatie was dat het de evenredige vertegenwoordiging kon doorbreken. Ons kiesstelsel is gebaseerd op het principe dat een partij die meer stemmen behaalt dan een andere partij ook meer of minimaal evenveel zetels behaalt. De lijstencombinatie doorbrak bij enkele verkiezingen dat principe. Zo kreeg het CDA bij de Europese verkiezingen van 2014 een zetel meer dan D66 terwijl de partij minder stemmen had behaald. Dat gebeurde bij diezelfde verkiezing ook met de PvdA en de SP. De sociaaldemocraten kregen met minder stemmen een zetel meer. Het CDA had het voordeel te danken aan een lijstencombinatie met de ChristenUnie-SGP en de PvdA aan de lijstencombinatie met GroenLinks. Bij de Tweede Kamerverkiezingen kwam deze doorbreking van de evenredigheid eenmaal voor. In 1977 behaalde de PPR door een lijstencombinatie met de PvdA met minder stemmen een zetel meer dan de CPN.
De gevolgen van de afschaffing van de lijstencombinatie zijn voor de meeste verkiezingen beperkt. Het was namelijk niet zo dat lijstencombinaties altijd tot extra zetels leidden. Zo hadden de lijstencombinaties die bij de Kamerverkiezingen van 2003, 2006, 2010 en 2017 waren gesloten geen effect op de zetelverdeling. Dezelfde beperkte effecten kunnen we constateren bij de verkiezingen voor het Europees Parlement. Voor de provinciale staten en de gemeenteraden zijn de gevolgen echter moeilijker in kaart te brengen, omdat daarnaar nauwelijks onderzoek is verricht. Het is zodoende onbekend hoeveel lijsten daar in het verleden zijn gecombineerd en welke gevolgen die voor de zetelverdeling hadden.
Van de lijstencombinatie is de afgelopen 45 jaar veelvuldig gebruik gemaakt, maar slechts zelden met het doel waarvoor het was ingesteld. Vaak gaf de kans op het behalen van een extra zetel de doorslag tot het combineren van lijsten.
Voor meer informatie over de lijstencombinatie:
-
R.de Jong, ‘De lijstencombinatie. Een opmerkelijke figuur in ons kiesstelsel’, Tijdschrift voor Constitutioneel Recht 6(2015)nr.4, p. 345-355