(A)sociaal beleid
De antirevolutionaire politicus Jelle Zijlstra toonde zich in zijn memoires ontstemd over het feit dat anderen zijn beleid soms niet sociaal genoeg hadden gevonden. Hij vond dat verwijt onterecht. Als minister van Financiën (1959-1963 en 1966-1967) was hij de bedenker van een structureel begrotingsbeleid, gebaseerd op een vaste norm (die dan ook de Zijlstranorm werd genoemd). Dat maakte stijging van de overheidsuitgaven mogelijk, maar dwong soms ook tot afremming daarvan. Zelfs partijgenoten van hem zetten wel eens vraagtekens bij het sociale karakter van dat beleid.
Zijlstra vond een stabiel begrotingsbeleid echter beter dan een beleid dat tot inflatie zou leiden. Te hoge inflatie tast spaargelden en vermogens aan en kan tot overmatige opdrijving van lonen leiden. Dat laatste is slecht voor de concurrentiekracht van het bedrijfsleven en daarmee voor de werkgelegenheid. Hij stelde dat hij met zijn begrotingsbeleid net zo goed een sociaal beleid voorstond. Je kunt erover twisten of een evenwichtig begrotingsbeleid het meest kenmerkende is voor sociaal beleid, maar Zijlstra had wel een punt. Regeren is vooruitzien en uitgaven die op korte termijn nuttig en plezierig zijn, kunnen tot onevenwichtigheden in de economie leiden. Of op langere termijn tot te hoge lasten en onbeheersbare uitgaven. Uit economisch oogpunt is dat zeer onwenselijk.
In 2012 had het aantredende kabinet-Rutte niet te maken met de vraag of er nog wat meer moest worden uitgegeven, maar was er integendeel een enorm tekort (in 2013 430 miljard euro) dat moest worden weggewerkt. Alle politieke partijen kwamen voor de verkiezingen van dat jaar met forse bezuinigingsdoelstellingen, al verschilden de genoemde bezuinigingsbedragen. Niet bezuinigen was in ieder geval geen optie. Het meest nijpend was de problematiek van de zorguitgaven. Die slokten een steeds groter deel op van wat we met elkaar verdienen. De econoom Flip de Kam vergeleek dat in zijn boek 'Het land van beloften'1) treffend met een koekoeksjong in het begrotingsnest. Andere nuttige voorzieningen zouden op termijn in het gedrang komen.
De maatschappij is geen proeftuin, waar experimenten kunnen worden gedaan met economisch beleid. Hoe een ander beleid zou zijn uitgepakt, zullen we dus nooit weten. We kunnen alleen constateren dat het vier jaar gevoerde beleid goede resultaten heeft opgeleverd. Het tekort is afgenomen, de economie groeit, de werkloosheid daalt, er is weer ruimte voor enige inkomensverbetering en - zeker niet onbelangrijk - de groei van de zorgkosten is afgeremd. Of een ander beleid het zelfde resultaat zou hebben gehad, weten we niet. Veel van wat aan maatregelen is genomen, had echter iets onvermijdelijks. Asociaal zou ik het zeker niet noemen.
Dat betekent uiteraard niet dat er geen kritische kanttekeningen zijn te plaatsen. Binnen dezelfde doelstelling was een andere lastenverdeling denkbaar geweest. Nu is die tamelijk evenwichtig geweest, maar het was goed voorstelbaar dat hogere inkomens een groter aandeel en lagere inkomens een kleiner aandeel hadden geleverd. Verder zijn er bij het bereiken van doelstellingen zeker fouten gemaakt. De operatie om het fraudegevoelige systeem voor uitkering van persoonsgebonden budgetten te wijzigen en doelmatiger te maken, verliep te snel en daardoor chaotisch. Dat zorgde voor grote onrust en maakte tussentijdse noodverbanden en reparaties noodzakelijk.
Dat door vermindering van budgetten pijnlijke beslissingen moesten worden genomen, was onvermijdelijk (en dat was ook steeds gezegd). Waar bezuinigd moet worden, wordt altijd 'pijn' geleden. Dat er op korte termijn een geheel ander, goedkoper stelsel had kunnen komen, was echter ondenkbaar. De operatie moest dus wel binnen het bestaande zorgstelsel plaatsvinden. Gelet op de noodzaak om de groei van de zorguitgaven af te remmen, zijn er verstandige maatregelen genomen. Het toekennen van een grotere rol aan gemeenten, dichter bij de gebruikers van voorzieningen, was bijvoorbeeld een goede stap. Ondanks de overheidsbezuinigingen bleef bovendien het deel dat burgers moeten bijdragen aan de zorg nog altijd lager dan in ons omringende landen.
Onmiskenbaar zijn er zaken die, nu er nieuwe wetten zijn, verbeterd moeten en kunnen worden. Vermindering van de regeldruk bijvoorbeeld of extra middelen voor intensieve zorg. Al zullen daarbij dan opnieuw de kosten op langere termijn dienen te worden betrokken. De verwachting dat met een vergrijzende bevolking en ontwikkeling van nieuwe (vaak dure) behandelmethoden de totale zorgvraag zal blijven groeien, is reëel.
Toekomstige financiële houdbaarheid van het zorgstelsel is, net als het terugbrengen van de overheidsschuld, veel meer sociaal beleid dan sommigen beweren. Het was zeker socialer dan problemen niet aanpakken, met het risico dat uitgaven uit de hand zouden zijn gelopen en daarmee op termijn onbeheersbaar.
-
1)C.A. de Kam, Het land van beloften. Opbouw, crisis en toekomst van de verzorgingsstaat. (Amsterdam/Antwerpen, 2015), met name p. 223 e.v.